index columns
Bomen over het consumens
Dat was het dan in november. De website zuidelijkewandelweg
bestond vijf jaar. Het 1001 bomenplan kwam langs en wat is het
resultaat: in de Betuwestraat is voor de website geplant.
Waar het zou moeten, het Roerpleintje, was geen plaats. OK, ik
begreep het: de Rivierenbuurt is al dichtbevolkt met groen.
Maar… nou staat daar wat dat hopelijk mooi gaat worden, edoch,
wie weet nu en zeker straks nog waarom het daar staat… Ik heb ‘t
niet gezien, maar het stadsdeel zal er heel egocentrisch een
boompaal bij hebben geplaatst met het vignet van het 1001
bomenplan erop, maar het staat er toch anoniem.
Ik denk aan die meneer die een boom voor de deur liet planten
voor z’n moeder. Mooi hè, die moeder kijkt uit haar raam en ziet
die boom, neem ik aan. Maar de boom staat er anoniem.
En zo is het met honderden geplante bomen en struiken. Ze leven
sinds kort onder ons en zijn daar met een bepaalde intentie van
bewoners geplaatst – maar ze bloeien en groeien alle onder
dezelfde naam: NN.
Je zou toch van een stadsdeel, dat ook een bevolkingsregister
beoefent, waarin iedere bewoner met z’n individuele naam is
opgenomen, verwachten dat het persoonlijke element, de added
value, die de bewoners hebben toegevoegd aan het planten van hùn
boom, wordt gehonoreerd. Alleen dàn is het in mijn ogen als
marketing-adviseur een goed afgeronde actie.
Ik geef de wethouder bovenstaande ter overpeinzing onder het
motto: het consumens wil óók wat.
Het cosumens wil in de watten gelegd. Maar hier in Bolestein
krijg ik een mailing met een onderzoek naar het buurtgebeuren en
later hoor ik dat de resultaten helemaal in de Jekerstraat zijn
te beluisteren. Daar kom ik niet.
Het GVB kwam met gratis chip. Ja, maar niet voor de bussen die
langs m’n deur rijden op weg van de regio ten zuiden van de stad
naar Amsterdamse bestemmingen. Dan rijd ik maar geen GVB.
Een week voordat ik dit schrijf heb ik trouwens op een bed
liggend, in een ambulance gereden. Voor het eerst in m’n leven –
nou ja, je bent tachtig of niet. Het consumens vervoerd door een
broeder en een broederes. War een aardigheid, wat een zorg.
Eerlijk, dat had ik niet verwacht.
In het VU-ziekenhuis, in het vroegere gebied van de Zuidelijke
Wandelweg, zullen ze wel de pest in hebben gehad: ze hadden het
al zo druk. Maar dit consumens, voor het eerst ook in een
ziekenhuis om bekeken te worden, werd vol lieflijkheid ontvangen
en bekeken. Ik moest even in een rondstoel en een artse reed me!
En toen er een slang op zoek ging naar m’n innerlijk, stond er
achter me een verpleegster me bemoedigende schouderklopjes te
geven. Enzovoort. Enzovoort.
Zoveel attentheid. Ik denk aan heel lang geleden, hoe een man in
een witte jas me op een kruk zette, onverhoeds een dikke naald
in m’n verhemelte zette, me volspoot met wat ik nog jaren later
meende te proeven, en me toen met een tang begon te knippen – ik
heb ‘m toen met m;n kleuterwraak volgespuwd met bloed. Of die
patriarchale huisarts, die zei: doe je mond eens open, snel een
tang pakte en zonder verdoving een kies uit m’n kleutermond
sleurde: ik huilde urenlang m’n pijn en vooral m’n haat uit.
Nee, dan nu dat VU. Daar was ik geen consument, maar een
consumens, een mens.
M’n oude, helaas overleden vriend, de dichter Willem J. van der
Molen, moest een kijkoperatie in z’n knie ondergaan – hij was
toen al een eind in de zeventig. Hij zei tegen me: op onze
leeftijd, Karel, moet je blij zijn met elke aandacht die je
krijgt.
Toen ik m’n bezoek aan het VU rapporteerde aan m’n dochters,
schertste ik: ik wil zó terug
Nououou, dat nou ook weer niet.
Karel N.L. Grazell
Amsterdams stadsdichter uit ZuiderAmstel
januari 2009
|