Column Karel N.L. Grazell

Terug naar de vorige pagina <<

 

 

index columns

 

de ‘slavernij’ in de jaren dertig

Amsterdamse Bos wordt 75

Het Amsterdamse Bos is jarig. Op zondag 19 april is het 75 jaar. Zal er een grote taart bij de burgemeesterswoning bij de Herengracht worden bezorgd met 75 brandende boompjes erop? Burgemeester Cohen zal in ieder geval die jubelende vlammen niet uitblazen: hij brandt zich uiteraard niet graag de mond.
Voor mij hoeft die taart niet. Ik wil Cohn graag vrijwaren van de blaren.
‘n Andere reden om hem te laten is dat het Amsterdamse Bos veel minder Amsterdams is dan de naam suggereert: het grootste deel ligt op Amstelveens grondgebied.
Liever daal ik diep in de liftschacht van m’n geheugen. Min of meer drijvend op duizenden herinneringen.- die zilveren vleugels van ons bestaan – zweef ik naar de diepte van de jaren dertig in de vorige eeuw. Crisistijd, met een enorme zweer van armoede – natuurlijk vergezeld op goede afstand door een florerende groep welvaarders, want zonder rijkdom kan er geen armoe bestaan, nietwaar?
Tot in de eerste helft van de jaren dertig lag achter de Amstelveensche/Amsterdamscheweg de oude polder. Het was er een slordige boel, en het was allang tijd voor een euthansaie of een revitalisering. Ik herinner me nog de Nieuwe Meerlaan, die vanaf de Amstelveenscheweg via de oude opklapbrug Jacob Heine over de Hoornsesloot droeg en dan rechtstreeks de kant van de Ringvaart op liep. Ergens onderweg kruiste hij de Karnemelkseweg. Die was een demping van het Karnemelkse Gat, dat ergens in een verloren eeuw door een opgezweept Nieuwe Meer (ter hoogte van de latere Koenensluis?) was geslagen tot in Nieuwer Amstel toe (daar waar nu het park De Breek ligt).
Karnemelk had altijd een aantal heel plezierige associaties voor me. Karnemelk voor mij, direct uit de karnton, met nog veel kleine snippertjes boter erin. Karnemelk ook voor de kalfjes die ik elk jaar emmersvol voerde. Karnemelkse zeep: ‘uw huid baadt zich in natuurlijke schoonheid’ schreef ik er ooit voor.
De Karnemelkseweg had m’n sympathie en aandacht. Daarom weet ik er na bijna 80 jaar nog iets van. Het was een lange, droge grintweg – zo smal dat een auto nauwelijks kon uitwijken voor een tegemoetkomende – maar ik denk niet dat er ooit auto’s reden.

de Karnemelkseweg

Ik loop op de oude voeten van stadsdeeldichter
de polder van m’n herinneringen in.
Ik zie de stervende boerderijen
zonder mensen, zonder vee
in de onbehouwen weilanden staan.
Ik zie zwerver Kees nog
met z’n ruïneuze pet, z’n vette broek,
met z’n grijze stoppels (bijna al een mottige baard)
gaan:
van schuur naar erf, van distels naar niets.
Een grote hond van bejaard beige en grijs
volgt hem moeizaam, maar routineus.
Door hoeveel honger worden bei gehoond?
Wellicht zijn ze de enige bewoners van de polder.

de werkverschaffing

Rond half jaren dertig wordt Kees verdreven door duizenden andere zwervers, die geen raad wisten met de armoe van hun wekelijkse steun en wat kleingeld extra kregen als ze met hun handen, met schop en kruiwagen, ‘n tijdje het Amsterdamse Bos wilden gaan aanleggen. Ik zag hen elke dag, bij het graven van de roeibaan, het wachten aan de bushalte –zelfs voor mij, nog klein, was het elke dag van de zesdaagse werkweek een danige tragedie. Daar waren ze, met hun ongewende, wonde handen, de gewezen arbeiders, ambtenaren, ingenieurs – teruggebracht tot zware, ongeschoolde arbeid. Het was één grote blessuretijd. En de klei zal zwaar op de lege maag hebben gelegen.
Wie niet wilde, diens uitkering, karig of erger, werd hem ontnomen.
Ik zag onlangs nog eens op TV ene meneer Colijn, een premier die aan een boerenfamilie in een belendende polder was geparenteerd. Hij was een redevoerder. Hij zegde en sprak! Met ernst deelde hij ons mede hoe mooi het was dat die mannen zonder werk (er schijnt één vrouw bij te zijn geweest) nu enkele weken hun huiselijke haard mochten verlaten, opdat zij niet ten onder zouden gaan aan laat ik zeggen eenduidigheid, eentonigheid en andere zaken die met een beginnen.
Triomfantelijk bijna, en geheel in de sfeer van z’n politieke partij die naastenliefde propageerde, sloot hij z’n toespraak af met:
ora et labora. Uitroepteken.
Jaja, dachten de werkverschaften in hun slavernij : hij oreert goed met z’n gouden gebit, maar het laboreert ons aan eten, vrijheid, hoop.
Er wordt actie gevoerd voor ir. Jacoba Mulder, ontwerpster van het Bis: zij verdient een standbeeld. OK. Maar…

bestuurders van de gemeenschap en wèlgesubsidieerde fondsenverstrekkers:
laat er een monument ook komen, al is het maar een grote tegel (wat kost dat nou helemaal?), voor die zo uitgebuite


SLAVENBOUWERS VAN HET AMSTERDAMSE BOS!

Karel N.L. Grazell
Amsterdams stadsdichter uit ZuiderAmstel

Verzoek aan alle media rondom het Bos (websites, weblogs, kranten, omroepen): wilt u dit voorstel overnemen?

Karel N.L. Grazell
Amsterdams stadsdichter uit ZuiderAmstel

april 2009

 

Terug naar de vorige pagina <<