Column Karel N.L. Grazell

Terug naar de vorige pagina <<
 

index columns

 

De hartenklopper of zo

Vorig jaar belde de Buitenveldertse cardioloog me: bent u bang voor de aanstaande defibrillatie van uw hart?
Even terug naar de Duitse bezettingstijd. We woonden aan de Amstelveenscheweg, vlak bij de ingang tot het Amsterdamse Bos. Op het botenhuis daar stonden een paar stalen hellehonden: luchtafweergeschut, zo’n 150 tot 200 meter van ons vandaan.
En dat braakte geluid.
Ik weet nog hoe ik op het toilet stond te plassen. En dan kwam er zo’n dreun. Ik schrok me – voor de zoveelste keer – de zenuwen. En ik kneep af.
Ik realiseerde me dat ik me wel kon blijven afknijpen. Niet zo handig.
In die dagen las ik de boeken over Winnetou en Old Shatterhand, van Karl May (uitgaven van de Hema, met veel zetfouten: je dacht dat dat dialect was, zei Peter, m’n Maasstraatse slager later). Dat waren mensen die een uiterste zelfbeheersing toonden en hun emoties beheersten.
Ik deed hen na en ja, het lukte. Sinds die tijd ben ik, als ik dat wil, zowat vrij van zenuwachtig zijn.
Dus ik zei tegen de cardioloog: nee, ik ben niet nerveus, ik ben niet bang.
Ik maakte me een voorstelling van dat defibrilleren. Een aantal witgejasten om m’n bed. Iemand met iets in z’n handen, die riep: vrij! En me dan aanraakte, waardoor ik een elektrische schok kreeg en tegen het plafond op vloog. Natuurlijk terwijl ik het in m’n lichte slaaproes niet merkte.
Nou, ze deden maar.
Als ik gedefibrilleerd zou moeten worden, reageerde de cardioloog, zou ik wel bang zijn. Aardig, meevoelend, maar niet zo tactisch, dacht ik.
Het defibrilleren hielp niet genoeg. En ik moest maanden later zo’n klein horloge, zoiets, onder m’n huid gaan dragen. Implantatie, heet dat, iets met space of zo, ik onthoud dat woord nooit. Ik noem het maar hartenklopper. O ja, een pacemaker.
Voor het eerst van m’n leven een nacht doorbrengen in een ziekenhuis.
Het werd een fascinerend avontuur. Een andere wereld, waarin je voortdurend wordt bezig gehouden met aandacht, met gordijn om het bed dicht, gordijn open, met infuus in een ader (lukt eerst niet: vier mensen waren er achtereenvolgens mee bezig, ik voelde me een sproeier), met pillen onder je tong, met moeten zuchten, met info over dit gaat gebeuren en dat, met foto’s, met onderzoek. Ik had gewoon geen tijd om een meegebracht boek over Maria van Oranje te lezen.
Toen werd ik naar een andere kamer gereden. Daar stond een chirurgisch team klaar met plaatselijke verdoving. Iemand sneed: ik ga er nu in, meneer Grazell. We maakten grappen tegen elkaar - welke weet ik niet meer, zoiets van: ik hoop dat u een tien voor handwerken op school had. Klopt, maar dat kwam omdat ik de handwerkjuffrouw opvree – en nu ga ik met een draadje uw hart binnen.
En toen lag ik weer op m’n eerste ziekenhuisplekje. ’n Hele nacht plat op m’n rug. Dat was wel wat moeizaam.
De volgende dag ging ik alweer naar huis. Gewoon, alsof er niets gebeurd was. Alleen een pak pleisters onder m’n shirt. Heel stiekem: ik had eigenlijk nog best, had het gemoeten, een dagje willen blijven.
Maar Vrouwe Verzeker tot Zorg stond dat in al haar rijkdom niet toe.
Ik mocht niet te wild doen (ik 83! ik rugby dagelijks). Ik mocht m’n linkerarm niet boven m’n schouder verheffen. Dat was eigenlijk alles. Eventuele pijn? Slik dan maar wat paracetamolletjes. Ik had er een molshoopje van aangeschaft, maar nee, niet nodig.
Veertien dagen later moest ik ter controle naar de Technische Dienst. Ik voelde me als een Citroën die een doorsmeerbeurt moest.
Geen problemen, zei de witte jas. En hoe of ik me voelde?
Gewoon, zei ik, maar toch met een idee van een heel klein beetje anders. Als ik het een beetje zweverig mag proberen uit te leggen. De wereld is als het ware iets beter merkbaar voor me, een beetje Zen-achtig, maar dan niet helemaal. Misschien voel ik me alsof ik meer mezelf ben geworden, meer relaxt, ik weet het niet precies.’n Paar weken geleden had ik nog hartslag 43 en soms sloeg m’n hart over, nu heb ik constant 60 en ik voel me wel geen sneltrein, dat hoeft ook niet, maar dat stoptrein idee ben ik kwijt.
Denkt u eraan uw linkerarm niet hoger dan uw schouder te bewegen?
Zeker, antwoordde ik, Ajax heeft al twee keer verloren, de Johan Cruijffschaal èn tegen het Dreamteam van Van de Sar. Door jullie schuld. Want ik mocht voor de TV van jullie niet juichen met de armen hoog in de lucht.

Karel N.L. Grazell - augustus 2011
Amsterdams stadsdichter uit Zuid

 

Terug naar de vorige pagina <<