index columns
De ons toebedeelde weelde
Er was vroeger een verhaal over een rechter die
moest oordelen over belediging van een ambtenaar in functie.
Verdachte had een agent toegebeten: nakende smeris, je ken
doodvalle.
De advocaat hield, zo luidde het verhaal, het volgende pleidooi±
nakend betekende ook naderen, de agent was op verdachte
toegelopen. Smeris was Hebreeuws voor wachter. En je ken
doodvalle, wel, dat kan toch iedereen misschien wel overkomen?
Het verhaal eindigde dan met vrijspraak.
’n Happy end.
Het lijkt op onbenul i.p.v. hondenetc., op Johnson molenaar
i.p.v. moordenaar.
Vroeger stonden en liepen de agenten overal op je lip. Er was
geen welvaarft, zo’n 60 jaar geleden, maar blauw op straat: het
wemelde. En dan niet twee agenten bij elkaar, maar praktisch
altijd ééntje: veilig was in die jaren nog heilig.
Als je met de fiets stopte voor een stoplicht en je wiel stond
iets over de streep, dan had je een aardige kans dat meteen een
agent toeschoot, je minstens vermaande en wellicht bekeurde.
Ik sprong nog wel eens van de tram terwijl deze reed. En dan kon
er wel eens een agent zijn die me met open armen opving. Daar
had ik dan een verhaal voor bedacht, dat lukte soms. Ik had een
meisje en een ander was daar erg jaloers op, en dat was een hele
sterke. En die was aan het dreigen geweest op het trambalkon,
tot ik vond dat ik maar beter de tram kon verlaten.
Ooit voetbalde ik vaak op het Stadionplein, samen met o.a.
ex-klasgenoot en latere hoofdredacteur van Adformatie, Lidio
Blankstein. Als er een agent aankwam, konden we die in de ruimte
van het plein gelukkig op tijd zien en raakten we de voetbal
niet kwijt. Voetballen op straat leek een soort zonde.
Karel N.L. Grazell -
24 december 2011
Amsterdams stadsdichter uit Zuid
|