Column Karel N.L. Grazell

Terug naar de vorige pagina <<
 

index columns

 

De ons toebedeelde weelde

Er was vroeger een verhaal over een rechter die moest oordelen over belediging van een ambtenaar in functie. Verdachte had een agent toegebeten: nakende smeris, je ken doodvalle.
De advocaat hield, zo luidde het verhaal, het volgende pleidooi± nakend betekende ook naderen, de agent was op verdachte toegelopen. Smeris was Hebreeuws voor wachter. En je ken doodvalle, wel, dat kan toch iedereen misschien wel overkomen? Het verhaal eindigde dan met vrijspraak.
’n Happy end.
Het lijkt op onbenul i.p.v. hondenetc., op Johnson molenaar i.p.v. moordenaar.
Vroeger stonden en liepen de agenten overal op je lip. Er was geen welvaarft, zo’n 60 jaar geleden, maar blauw op straat: het wemelde. En dan niet twee agenten bij elkaar, maar praktisch altijd ééntje: veilig was in die jaren nog heilig.
Als je met de fiets stopte voor een stoplicht en je wiel stond iets over de streep, dan had je een aardige kans dat meteen een agent toeschoot, je minstens vermaande en wellicht bekeurde.
Ik sprong nog wel eens van de tram terwijl deze reed. En dan kon er wel eens een agent zijn die me met open armen opving. Daar had ik dan een verhaal voor bedacht, dat lukte soms. Ik had een meisje en een ander was daar erg jaloers op, en dat was een hele sterke. En die was aan het dreigen geweest op het trambalkon, tot ik vond dat ik maar beter de tram kon verlaten.
Ooit voetbalde ik vaak op het Stadionplein, samen met o.a. ex-klasgenoot en latere hoofdredacteur van Adformatie, Lidio Blankstein. Als er een agent aankwam, konden we die in de ruimte van het plein gelukkig op tijd zien en raakten we de voetbal niet kwijt. Voetballen op straat leek een soort zonde.

Karel N.L. Grazell - 24 december 2011
Amsterdams stadsdichter uit Zuid

 

 

Terug naar de vorige pagina <<