Op het kleine, 6 km lange
Nieuw-Zeelandse eiland Kawau Island woont Leo Cappèl met zn vrouw Karen Augustin
(haar moeder was de emigrantenschrijfster Elisabeth Augustin). Beiden zijn, na hun
huwelijk, met een zoontje uit Amsterdam geëmigreerd (1959).
Leo is geboren in 1933 en studeerde aan de Rietveld Academie. Hij schreef (in
Nieuw-Zeelands Engels) met succes enkele romans, korte verhalen (één won de Commonwealth
Broadcasting Competition), non-fictiewerk, 2 musicals waarvan één bekroond, 3
toneelstukken, etc. Hij maakte onder meer velemetershoge dioramas en andere art (tot
1982) in de twee grootste musea van het land, hij beeldhouwt ook en doet bovendien met
zijn vrouw muziekoptredens. Begin jaren tachtig ontwierp en bouwde hij een tweemasterjacht
van ruim 16 meter, waarop hij gedurende 16 jaar met zn vrouw woonde.
website: www.writergazette.com/leo.cappel
index:
Eemsstraat 11hs
Het is 19 juni 1943.
Ooit woonde de familie David Lijmer hier, met hun twee jongens van 13 en 11. Nu wij. De
Lijmers zijn gedood in Sobibor, maar dat wist ik nog niet.
Duitsers gooien oproepen in de brievenbussen, de hele straat langs. Sta
morgenochtend, 20 Juni, om 8 uur, voor de voordeur met een klein koffertje.
Ook vader, de enige volbloed Jood in ons gezin, krijgt zijn oproep.
Mijn buurvriendje vraagt mij even te komen. Ik klim over het hek tussen onze
achtertuintjes. Ik wil je wat van mijn speelgoed geven, en mijn grammofoon, zodat je
me niet vergeten zult, zegt hij. Ik heb hem nooit kunnen vergeten, ook zijn ouders
niet. Ik herinner me alles, alleen de gezichten van zijn ouders niet.

Foto van de laatste grootste razzia, Uiterwaardenstraat /
Gaaspstraat
foto van A. Wijnberg, 20 juni 1943.
Foto: Nederlands
Instituut voor Oorlogsdocumentatie
Vader had een soort valluikje gemaakt in de keukenvloer. Heel
vroeg in de ochtend, nog voor het werkelijk licht wordt, wurmt hij zich er doorheen, benen
eerst, en verschuilt zich onder de vloer. Moeder en ik sluiten het luik, trekken het zeil
weer zorgvuldig recht, de mat er weer op.
Ik zit bij het raam in de kleine erker, mijn zusje in een hoekje van de slaapkamer.
Duitsers beuken op onze voordeur met de kolven van hun geweren. Twee zoeken het hele huis
door, in de kasten, onder de bedden. Een staat in een hoek van de huiskamer, hij richt
zijn geweer dan weer op Moeder, dan weer op mij. Twee ondervragen Moeder. Waar is
Maurits Cappel? schreeuwen ze. Moeder schreeuwt terug: Waarom zoeken jullie
hem niet in dat concentratiekamp waar jullie hem gestopt hebben. Op het laatst geven
ze op.
Het is de beurt van mijn vriendje. Hij staat tussen zijn ouders in voor hun deur. Zijn
ouders worden een open vrachtwagen ingejaagd. Mijn vriendje kan er niet inklimmen, hij is
tamelijk klein voor zijn negen jaren. Een Duitser grijpt hem onder zijn oksels, gooit hem
in de vrachtwagen.
Een Joodse vrouw rent de kruidenierswinkel in vlak naast ons, op de hoek van de Eemsstraat
en de Uiterwaardenstraat. De Vana? Ze komt weer naar buiten met een rolletje biscuits. De
kruidenier rent achter haar aan om haar haar wisselgeld terug te geven. Twee Duitsers
grijpen hem, gooien hem op de grond. Een pakt zijn polsen, de andere zijn enkels, en ze
jonassen hem de vrachtwagen in. Hij landt plat op zijn rug.
Vader ligt nog verscholen onder de vloer.
Ik zit nog bij het raam, de razzia gaat maar door.
Het is 20 juni 1943.
Leo Cappèl, Kawau Island, New Zealand.
e-mail: leo.cappel@xtra.co.nz
Ter nagedachtenis aan de
bewoners van de Eemsstraat 11hs
Bron: www.joodsmonument.nl
Overzicht
digitale gedenkstenen in de Rivierenbuurt
Op het dak
De veerboot is laat vandaag, zegt
Marge Ducker.
Ray Wagstaff kijkt uit over de baai: Ze zijn vaak laat, tegenwoordig.
Als mijn roomijs nou maar niet smelt, Marge is bezorgd. Laatst had de
kruidenier niet genoeg kranten gebruikt om mn ijs in te pakken, en het was helemaal
gesmolten. Ik houd niet van gesmolten roomijs.
Ze zitten op de verweerde bank aan het eind van de steiger: drie bejaarde mensjes,
wachtend op hun kruidenierswaren. Ze wonen op een afgelegen eilandje, ver weg van straten
en winkels, maar ze willen niets liever.
Bedenk je wel eens hoeveel uren we ergens op zitten te wachten? vraagt Marge.
Ik wed dat het meer dan een jaar is, als je het allemaal optelt. Stel je voor, een
heel jaar uit je leven.
Vergeet dat nou maar, Ray schudt zijn hoofd. Als je niet hier in de zon
zat, zou je toch alleen maar de afwas doen of zoiets.
Maar het is waar. Ik heb mn hele leven gewacht. Zelfs als kind al. Herinner je
je de Blitz? Zelfs toen zaten we al te wachten, op het geluid van de bommen, op het
veiligsignaal.
Raar woord, Blitz, zegt Ray. Je zou zo denken dat we eindelijk een goed
Engels woord hadden na al die tijd. Raar woord.
Leo zegt niets. Hij was geboren in Holland, en vindt Engels een rare taal, met of zonder
Blitz.
We waren drie keer ons huis uitgebombardeerd, vertelt Marge aan Leo. Het
laatste huis had geen ramen meer, en geen deuren. Maar dat deed er niet toe, we hadden een
dak boven ons hoofd. Herinner je je nog? Nee, jij woonde niet in Londen. Het was net een
konijnenveld.
Een konijnenveld?
Ja, overal gaten. Heb jij ook VE-dag gevierd, Ray?
Ja natuuurlijk, net als iedereen.
Waar was je toen?
Op het vliegveld. Ik was in dienst. Alle andere piloten en bemanningen waren de stad
in, maar ik had nog geen verlof. Ja, vergeet het maar, dacht ik toen: de oorlog is over,
ik ga feest vieren.
Groot gelijk, zegt Marge. En jij, Leo, heb jij ook feest gevierd?
Leo kijkt haar niet begrijpend aan. Hoe kon Marge ook maar voor een seconde denken dat hij
niet feest gevierd zou hebben?
Herinneringen. Meer dan een halve eeuw terug, maar het is als vandaag. Hij is weer in
Amsterdam, in de Rivierenbuurt, in de Eemsstraat. Hij is weer een jonge jongen. Hij wuift
met een zelfgemaakte vlag naar de lange colonnes Canadese tanks, die de Berlagebrug over
komen rollen. Tanks vol met vuile, vermoeide, maar grinnikende soldaten. Er staan
duizenden bleke, magere, juichende mensen.
Ja, zegt Leo. Ja, wij vierden ook feest.
Wij wierpen destijds voedselpaketten uit voor jullie, zegt Ray.
Wat? Leo springt op, gaat tegenover Ray staan. Jij, jij was een van de
piloten die ons voedsel brachten?
Ray knikt. Hij kijkt naar een vissersboot, daar in de verte. Hij kijkt naar beneden, naar
het water, maar wat hij ziet, is de Noordzee. Ver onder hem. Voor hem, in de nevel, de zo
gevreesde Atlantic Wall van de Duitsers. Hij is terug in zijn bommenwerper, in zijn
cockpit.
We hebben zoveel Duitsers gedood met onze bommen. Dat was heel erg. Maar het was
oorlog. En ja, we hebben jullie voedselpakketten gebracht.

Bommenwerpers die voedsel hebben gedropt
boven Schiphol vliegen over de Rivierenbuurt.
Leo staat weer op het dak, het platte dak van de
Eemsstraat. Vlakbij is de Uiterwaardenstraat. Aan de overkant de balkonnetjes van de
Boterdiepstraat. En naar links, niet eens zo ver weg, de wolkenkrabber. De andere kant op
een zandvlakte: het opgespoten land, waar als de oorlog er niet tussen was gekomen, nu nog
meer flatgebouwen zouden staan. - Zouden die ooit gebouwd zijn? - Daarachter glinstert het
water van de Amstel.
Leo is koud, en verslapt van de honger, maar hij merkt het amper. Hij hoort de
bommenwerpers. En voor het eerst: geen afweergeschut! De bommenwerpers vliegen zo laag,
veel lager dan hij ze ooit eerder gezien heeft. Ze gooien grote, donkere pakketten naar
beneden.
Leo zucht. Hij is weer terug op Kawau Island. Brood, zegt hij. De mensen
zeiden dat het van het Zweedse Rode Kruis kwam. Iedereen kreeg nog dezelfde dag een half
brood. Het lekkerste brood dat ik ooit gegeten heb. En margarine. Echte, zachte, gele
margarine. En jij bracht het ons.
Alle drie zwijgen.
Een zacht ronkend geluid. Geen bommenwerpers
deze keer, maar de veerboot met de maandelijkse kruidenierswaren.
Daar is de veerboot, zegt Marge.
Ja, daar is de veerboot, beaamt Ray.
De schipper brengt haar to stilstand, en zijn bemanning - een jonge vrouw met rood haar -
zet de grote kartonnen dozen met voedsel op de steiger.
Marge stapelt haar dozen in haar kruiwagen, en wielt deze over de lange, nauwe steiger en
het pad op naar haar huis.
Ik heb me altijd afgevraagd wie ons dat voedsel gebracht hadden, zegt Leo
zachtje tot Ray. Al die jaren.
In de verte verdwijnt de veerboot.
Ray Wagstaff - 1 Juni 1923 ~ 8 april 2002
- vloog als wing commander bij de RAF, een Nieuw Zeelandse vrijwilliger. Hij overleed een
paar maanden na de bovenstaande ervaring. Een vriendelijke, zachtmoedige, dappere man, en
een goede vriend.
Leo Cappèl, Kawau Island, New Zealand. Augustus 2006.
e-mail: leo.cappel@xtra.co.nz
Kerstmis 1944 in de
Uiterwaardenstraat
Drie dagen was moeder op weg geweest, op haar fiets zonder
banden. Op hongertocht. Ze kwam doodmoe en koud thuis, maar ze bracht een zak vol
erwtenmeel mee, minstens een kilo, en vier of vijf uien. Alles wat de boer kon missen.
Erwtenmeel en uien, het beloofde een echt goede Kerst worden.
Een jaar of wat eerder was omas huis aan de Keizersgracht geconfisceerd - waarom
zouden Joden een huis aan de Keizersgracht mogen bezitten? - en samen met oom Herman en
diens vrouw tante Greet ondergebracht in een flat boven de apotheek in de
Uiterwaardenstraat. Vlak bij de hoek van de Waalstraat. Maar aangezien het niet erg veilig
was, bood omas vriend in de binnenstad aan dat zij en oom Herman bij haar konden
onderduiken. Omas vriend had een drogisterij en doordat zij altijd in een rolstoel
moest zitten, was de bovenkamer vrij. Tante Greet was geen jood, en kon dus gewoon thuis
blijven, en voedsel verzorgen.
De bovenkamer werd verraden. De drogiste, in haar rolstoel, schreeuwde zo hard als ze kon
tegen de Duitsers: er uit, er uit! Oma en oom Herman hoorden haar, ontsnapten
over het dak. De drogiste werd opgepakt, en kwam nooit meer terug. Via een veilig adres
vond oma uiteindelijk een ander onderduik adres, in Nijverdal. Geen veilig adres voor oom
Herman: dus ging hij terug naar de flat in de Uiterwaardenstraat, de enige plaats waar de
Duitsers nooit naar hem zouden zoeken.
Oom Herman kon natuurlijk de straat niet op, kon zelfs niet dicht bij het voorraam komen
in geval de overburen hem zouden zien. Wij woonden niet ver weg, in de Eemsstraat, dus
besloten we de kerst allemaal samen bij hun te vieren. Kerst, Chanuka, voor ons maakte het
geen verschil: het betekende een voorsmaakje van de vrede.
Gas om te koken was er die winter niet. Maar we hadden een noodkacheltje, dat oom Herman
zelf gemaakt had. Een groot blik dat precies boven op de kachel paste, met een kleiner
blikje in het midden. Als je een vuurtje maakte in het grotere blik, ging de rook door dat
kleinere blikje de kachel in, en het werkte goed genoeg om er op te koken. Goed genoeg,
totdat alle brandstof opgebruikt was. Kolen waren er al lang niet meer, dus namen mijn
zusje Trudi en ik een emmer mee naar de spoordijk, en vonden daar voldoende stukjes kool
om de erwtensoep te koken.
Het was vroeg in de avond toen we op weg gingen, geen straatverlichting en volkomen
donker, zodat we naar oom Hermans huis konden gaan zonder gezien te worden. Moeder
droeg mijn jongste broertje Nico, vader bracht het erwtenmeel, de uien en onze grootste
soeppot, Trudi hield mijn andere broertje, Arthur, bij de hand, en ik droeg heel trots de
emmer met kolen.
De verduisteringsgordijnen waren dicht, en oom Herman zat op zijn fiets. Er was geen
electriciteit, en we hadden geen kaarsen, maar oom Herman had zijn fiets in de huiskamer
gezet, en zolang je trapte, had je licht. Thuis hadden we iets dergelijks: het frame van
een fiets compleet met achterwiel. We hielden het frame tussen onze knieen, en draaiden de
pedalen met de hand. Vader had zelfs een snoertje aangelegd naar de keuken.
Het duurde uren voor de erwtensoep gaar was, maar wij vonden het allang best. Om de beurt
zaten we op de fiets licht te maken, samen zongen we kerstliederen en - zachtjes - het
Wilhelmus. Het noodkacheltje gaf een beetje warmte, en - een wonder! - toen de soep
eenmaal klaar was, mochten we net zo veel eten als we maar wilden.
Leo Cappèl, Kawau Island, New Zealand.
e-mail: leo.cappel@xtra.co.nz
Donkere
dagen, lichte dagen
Winter 1943.
Een lagere school. Maasstraat, Waalstraat? Ik weet het niet meer, het is zo lang geleden.
Vier scholen langs drie kanten van de betonnen speelplaats, een hoog ijzeren hek aan de
straatkant.
Het was speelkwartier. Vier jongens kwamen op me af. Jij bent nieuw hier?
Ja, antwoordde ik.
Waar kom je vandaan?
Van Bakkum. Het hele dorp was ontruimd, te dicht bij de kust. Bijna iedereen was
geëvacueerd naar Friesland.
Waarom ben jij dan hier in Amsterdam?
Omdat ik joods ben. De joodse families moesten naar Amsterdam.
Oh.
De vier jongens draaiden zich om, gingen weer naar binnen.
Later, op weg naar huis, liepen ze achter mij aan. Jood, jood, joelden ze.
Ik keek niet om.
Andere kinderen kwamen met ze meelopen. Meer en meer kinderen, een hele sliert.
Jood, jood, steeds luider.
Ik liep maar door, durfde niet naar huis te gaan, wilde niet dat ze te weten kwamen waar
ik nu woonde. Bleef zorgvuldig uit de buurt van de Eemsstraat. Eindelijk verdwenen de
kinderen, de een na de ander.
Weer was het speelkwartier, en weer kwamen die vier jongens op me af, vochten, gooiden me
op de grond, schopten me. Vier tegen een. De aanvoerder boog zich over mij heen. Stampte
op mijn buik. Ik schopte terug, in zijn gezicht, hard. Bloed over zijn gezicht, over zijn
trui.
Onderwijzers liepen op en neer, keken niet op of om.
De aanvoerder, bloedend, liep weg, de anderen volgden hem.
Daarna werd ik met rust gelaten.
Na de bevrijding, 1945.
Wij wisten niet wiens idee het was. Honderden en honderden kinderen stonden dicht bij
elkaar op de speelplaats. Een spontane vreugde betoging, had onze onderwijzer
ons verteld.
Naast mij stond het mooiste, liefste meisje uit mijn klas: Lucie Rinkel. Zij woonde vlak
bij de wolkenkrabber, dat wist ik. Zij was het meisje van mijn dromen, maar dat kon zij
niet weten. Wij zongen: O Heer, die daar des hemels tente spreidt. en niemand
zong mooier dan zij. Zoals zij zong, klonken zelfs die vrome saaie liederen goed.
Ik heb haar nooit terug gezien.
Weken later, in het gym lokaal, stonden de zesde klassers op een rijtje. Een voor een
werden onze namen uitgeroepen. Je bent nu geslaagd voor het toelatingsexamen van de
H.B.S. kreeg ik te horen. Ik wist nergens van af, had ik examen gedaan? Nou, vooruit
dan maar. Ik was dus nu een H.B.S.er. Na de zomer vakantie zou ik beginnen. Waar? Wist ik
ook niet.
Na een tijd bij pleegouders in Zwitserland gewoond te hebben kon ik eindelijk naar de
H.B.S. gaan, in Alkmaar.
Pas in 1952, als student, kwam ik weer in de Rivierenbuurt te wonen, in de
Uiterwaardenstraat. Maar dat was een ander verhaal.
Leo Cappèl, Kawau Island, New Zealand.
e-mail: leo.cappel@xtra.co.nz
EEN
GASVLAMMETJE
Het was begin 1945, tijdens de hongerwinter. Oom Herman was
ondergedoken - een chotspe! - in zijn eigen woning 2 hoog boven
de apotheek in de Uiterwaardenstraat, bij de hoek van de
Waalstraat. Tante Greet was zelf niet Joods, en kon er dus
officieel wonen.
Er was bijna geen eten, en helemaal geen electriciteit of gas om
dat beetje eten dat er nog was op te koken. Maar oom Herman was
vindingrijk. Hij had een glazen buisje waar vroeger een
feestsigaar in had gezeten. In dat buisje zat een heel klein
gaatje, net groot genoeg voor een gasvlammetje, zoiets als de
waakvlam in een heet-water geiser. Hij sloot dat buisje aan aan
de gasleiding inplaats van het gasstel. Vaak was er ’snachts nog
net genoeg druk voor zo’n klein vlammetje.
Natuurlijk duurde het uren voor het eten gaar was, dus had oom
Herman een spiegeltje neergezet naast het vlammetje, zodat hij er
een oogje op kon houden terwijl hij in bed lag. Ging prima, maar
hij viel in slaap. Tante Greet, naast hem in bed, werd tegen de
ochtend wakker, rook gas! Half verdoofd klom ze uit bed, gooide
het raam open, en probeerde oom Herman wakker te schudden.
Lukte niet. Oom Herman was bewusteloos. De apotheker woonde op 1
hoog, maar hij wist niets van onderduikers af. Kon tante Greet
het wagen zijn hulp in te roepen? Was hij goed, of had hij een
hekel aan Joden? Tante Greet wist het niet. Zonder zijn hulp zou
oom Herman het niet overleven. Maar aan de andere kant ? ? ? Wat
als ? ? ?
Tante Greet stommelde de trap af, beukte op de deur van de
apotheker.
De apotheker was “goed”. En hij was op tijd!
Leo Cappèl, Kawau Island, New Zealand.
e-mail: leo.cappel@xtra.co.nz
ELISABETH
AUGUSTIN
Mijn
schoonmoeder Elisabeth Augustin - en mijn vrouw Karen - heeft
jaren lang in de Achillesstraat gewoond. Zij was een Joodse
refugee, kwam in 1933 naar Amsterdam, en is tot haar dood in
2001 in Amsterdam gebleven.

Elisabeth Augustin
1903 - 2001, Achillesstraat 47’’, Amsterdam 1960
Elisabeth was
een begaafde schrijfster en dichter. Wij hebben nu een enorme
hoeveelheid van haar manuscripten en ander werk, en hebben het
copyright. Ik heb kort geleden een anthologie samengesteld, een
'trilingual biographically oriented anthology', van een aantal
van haar gedichten.
De laatste regels van haar
gedicht Refugees:
In the distance we hear organ music
coming from a church
or the singing of young girls
coming from a village.
Then we pause
to quietly listen, and we travel on
for we are strangers wherever we go.
We only stop briefly
where they ask us to stay,
stay and rest, sit down and eat
or even lie down and sleep.
Then we taste the sweetness
a home may give.
Then too, while we can, we dream
we have found our destiny,
and may rest forever.
That may last a day,
sometimes also a night, or two.
But always comes a morning
to subdue the dream with light
with the cold, hard light
the days bring along
banishing all illusions.
We have to pick up our walking sticks
and our bundles of meagre possessions.
Strangers we must be again,
passing by everywhere and,
just once or twice,
we look into a window that is lit up,
as if it opens into Heaven.
Achillesstraat, 10 December 1938
En nadat zij gehoord had dat haar moeder was omgekomen in
Sobibor:
I now wear your dress
the silk that enclosed you
sometimes strokes my hand
then in my loneliness
I feel the bond
that held us enclosed
Achillesstraat, 25 July 1945
En een later gedicht:
why should only a rose be beautiful
why not also a drop of blood
or a fungus on a piece of wood
or your wrinkled brow
which reminds me of a children’s letter
nicely written on the printed lines
or of music paper
full of clefs and notes
or also of a ploughed field
or of furrows of carts
in rain-soaked country lanes
Amsterdam, September 1970
Link:
Meer over Elisabeth Augustin >>
Leo Cappèl, Kawau Island, New Zealand.
e-mail: leo.cappel@xtra.co.nz

Terug naar de vorige pagina << |