Index:
- Eefje
-
Bij leven en welzijn
-
De
kindvriendelijke Rivierenbuurt
-
Moord in de Geulstraat
-
Een
dodelijke mergpijp in de Geulstraat
-
Almstraat 31
- Woningnood
-
Terug naar Amsterdam
-
Locatie Almstraat
- Een
besluit
EEFJE
Anne Frank is overal bekend maar mijn
kleine vriendinnetje Eefje niet. Er zijn nog maar weinig
mensen die Eefje hebben gekend. Eigenlijk heette ze Eva
Amalie. Haar ouders zijn gevlucht van
Duitsland naar Nederland nog net op tijd want in 1938
ging de grens dicht op verzoek van Adolf Hitler aan
de toenmalige Nederlandse regering.
Vader en Moeder Herbst zagen met eigen ogen de
Jodenhaat in Duitsland heet erg
toenemen, en juist daarom namen ze het besluit naar
Nederland te vertrekken. Eefje werd
geboren op 14 maart 1937 te Amsterdam.
Eefje speelde bijna iedere dag bij mij of ik
bij haar. Als ze naar huis moest wilde ze liever blijven. Ik
herinner mij nog haar prachtige krullenbol met heel mooie
donker bruine ogen.

Van
links naar rechts Jan drijfhout 24-07-1937.
Vader Louis Drijfhout 1897-1946
en Eefje Herbst 14-03-1937
overleden in
Auschwitz
10-09-1943
Eefje was
slechts 6 jaar oud toen ze werd omgebracht in
concentratiekamp Auschwitz op 10 september 1943.Ook haar
Moeder werd op 10 september om het leven gebracht .Haar
Vader werd omgebracht in Warschau op 31 december 1943.
Waarom hij juist daar is omgebracht is ons niet bekend.
Op zondagochtend, 5 september 1943 het was een warme dag,
werden ze opgehaald om op transport
te worden gesteld, eerst naar de Hollandse Schouwburg en
daarna naar Westerbork.
Eefje vertrok met haar ouders uit Westerbork op 7 september
1937 met nog 987 mensen, mannen,
vrouwen en kinderen. 186 van deze kinderen waren onder de 18
jaar.

Eefje Herbst
- juni 1943
Foto Annemie Wolff -
©
Monica Kaltenschnee
Mijn Moeder had de Zaterdag voor die vreselijke Zondag
helpen inpakken zodat ze de familie Herbst extra eten kon
mee geven.
Het moment, dat Eefje met haar ouders naar buiten kwam zal
ik nooit vergeten onder haar arm droeg ze een stenen kruik
met water en die liet ze vallen. Wij mochten hen niet van
nieuw water voorzien.
Ze woonde precies tegenover ons ook op de eerste etage van
Geulstraat nr.16 . Wij stonden in de erker te zwaaien en te
huilen. Zo namen wij afscheid van hele fijne mensen die
nooit een vlieg kwaad hadden gedaan.
Vader Herbst heeft nog een briefkaart uit de trein gegooid,
die door iemand is gevonden en op de post is gedaan. Er
stond op: We maken het redelijk goed en we zijn onderweg
naar Auschwitz jullie horen nog van ons.
Mijn Vader wist toen al, dat het een wonder zou zijn ze ooit
terug te zien en dat vertelde hij ook aan ons. Ik was net zo
oud als Eefje. Hij vertelde ook, dat de Familie Herbst
dacht, dat ze daar zouden moeten gaan werken voor de
Duitsers. Ze hadden heel andere verwachtingen dan wij maar
mijn Vader kon ze daarvan niet overtuigen.
Tot aan zijn overlijden in oktober 1946 deed hem dat pijn.
Mijn pijn is niet anders nog heb ik daar last van als het
beeld weer op mijn netvlies komt hoe zo”n schattig klein
meisje met haar ouders vermoord is. Waarom ?
Toen er in Polen heel veel jaren later opstand kwam heb ik
een hele bus met voedsel, fruit, kleding en medicijnen naar
Polen gebracht in de buurt van Auschwitz en de Poolse
Familie waar ik het eerst aankwam wilde wel met mij naar
Auschwitz gaan.
Ik heb gezocht in boeken en barakken of ik nog maar iets zou
kunnen terug vinden. Er lagen stapels koffers met namen maar
niet die van de Familie Herbst.
Het is met geen pen te beschrijven wat daar gebeurd is. Ik
werd steeds stiller tot dat mijn Poolse vrienden zeiden “Jan
wat jij zoekt is hier niet meer” Kom we gaan weer naar huis.
Nu de tijd van herdenken weer aanstaande is zou ik U allen
willen vragen even stil te staan bij de Familie Herbst, en
hun kleine meid Eva Amalie, gewoond
hebbende Geulstraat 16 1e etage te
Amsterdam.
Lieve Eefje voor jou en je ouders was geen plaats op deze
aarde maar ik hoop, dat jullie op een betere plek zijn
aangekomen en daarom zeg ik “tot ziens” We zullen jullie
niet vergeten en denken nog altijd aan die ellendige Zondag
in September 1943.
Je vriendje Jan
Jan Drijfhout
Jan.drijfhout@casema.nl
5 maart 2008
Ter nagedachtenis aan de
Eefje Herbst en haar gezin
gewoond hebbende Geulstraat 16/1
bron: www.joodsmonument.nl
Overzicht
digitale gedenkstenen in de Rivierenbuurt
BIJ LEVEN EN WELZIJN
In 1937 verhuisden mijn ouders van uit Amsterdam Oost
(Indische Buurt) naar een nieuw gebouwde woning aan de
Geulstraat nr. 19 op de eerste etage. Een prachtig huis, met
een echte badkamer. Toen een geweldige luxe.
Aan de voorkant 2 kamers, een woon- en een zitkamer (met
uitzicht op de Geulstraat) en aan de achterkant 2
slaapkamers. Een ruime hal, toilet en achter een balkon.
De keuken was naar verhouding klein. Op zolder een geweldig
grote zolderkamer met een heel diepe kast.*
Een goed uitzicht door een uitgebouwde erker, bomen* in de
straat en heel weinig automobielen. Er stonden ook weinig
fietsen op straat, omdat er aan de overkant een
fietsenstalling was van Kulkens (hoek Diezestraat/Geulstraat).
Fietsen werden veel gestolen of ingepikt door de Duitsers.
Je kreeg wel een ontvangstbewijs wanneer je je fiets moest
afstaan aan de Duitsers.
Op 24 juli 1937 werd ik als tweede kind geboren. Ik had al
een zusje die in 1931 is geboren op 26 september. Ze heet
Louise, naar mijn Vader Louis. Ik kreeg de naam van Jan, een
broer van mijn vader. Ik heb hem helaas nooit gezien. Hij
was advocaat in Bandoeng.
Drie jaar na mijn geboorte braken er verschrikkelijke tijden
aan in ons land. De buurt waarin wij woonden bestond voor
een groot deel uit Joodse families, waarvan er veel uit
Duitsland waren gevlucht met de hoop in Nederland veilig te
zijn.
Men dacht waarschijnlijk dat Nederland - net als in de
eerste wereldoorlog - neutraal zou blijven.
Adolf Hitler zag dat anders, en viel in Mei 1940 ons land
binnen met een grote legermacht.
Bommen op Rotterdam; het hele Centrum verdwenen. De
gevechten op de Grebbeberg en de Afsluitdijk, Schiphol en
natuurlijk op veel meer plaatsen in Nederland.
Velen gesneuvelden en tegen zo’n overmacht viel niet te
vechten. Nederland moest capituleren; of het wilde of niet.
Ineens werd voor iedereen het leven onzeker: “Wat gaan die
“moffen” met ons land en haar bevolking doen?
Deze verschrikkelijke bezetting bracht angst en onzekerheid
teweeg. Mensen van ondergrondse, die sabotagedaden pleegden,
werden al snel na hun arrestatie berecht en vaak in het
openbaar dood geschoten. Dat gebeurde op de Apollolaan,
Weteringschans en op nog veel meer plaatsen in Amsterdam.
Wanneer er een aanslag op een Duitser had plaatsgevonden (o.a.
op Rauter) dan werden er represaillemaatregelen genomen. Er
werden openbare executies uitgevoerd (o.a. in Putten en op
heel veel andere plaatsen in Nederland).
De duinen waren voor de bezetters een stille plek om mensen
om te brengen. Daar werd vaak gebruik van gemaakt. Hanny
Schaft uit Haarlem was een heel bekende ondergrondse
medewerkster. Helaas overleefde zij de oorlog niet.
DE GEULSTRAAT 19, de tweede etage.
Op de tweede etage woonde Familie Oostra, die ik pas leerde
kennen toen ik wat ouder werd.
Het waren heel lieve mensen. Mevrouw Oostra stond heel vaak
in de keuken, zo herinner ik me dat, en ze bakte
boterkoekjes en grote boterkoeken ook kuchel met peren. Heel
lekker.
Zij liet de kinderen snoepen van het deeg, dat vonden we
echt lekker.
Ze hadden een zoon en dochter. Israël was de naam van hun
zoon. Hij studeerde op de HTS of MTS op de hoek van de
Geulstraat en de Dongestraat.
Op een goed moment kwam Ies - zo werd hij genoemd - niet
thuis van school. Toen vader en moeder Oostra op onderzoek
naar school gingen, bleek Ies door de Duitsers te zijn
meegenomen.
Hij kwam terecht in het verschrikkelijke concentratiekamp
Mauthausen; in Oostenrijk gelegen, in een zeer lieflijke
omgeving. Maar er werden de meest smerige streken
uitgehaald. De gevangenen moesten granietblokken uithouwen
in de groeve en via een heel lange trap naar boven
sjouwen.Voor een gezond mens een onmogelijke taak; laat
staan voor uitgehongerde en zieke mensen. Er werd met zwepen
op losgeslagen, en wie niet meer kon wachtte de dood. Om de
hoek vond de executie plaats. Men schaamde zich totaal niet
om uit de monden van de overledenen het goud, dat in hun
mond zat, te verwijderen. Beestachtige daden.
Toen ik Mauthausen bezocht heb ik met mijn eigen ogen gezien
hoe de mensen daar hebben geleden. Ondervoeding, ziektes,
het moet er ondragelijk hebben gestonken, want sanitaire
voorzieningen waren niet aanwezig. De gevangenen hebben daar
zó geleden; dat valt met geen pen te beschrijven en woorden
schieten te kort.
In Mauthausen zaten niet alleen Joodse mensen opgesloten.
Ook homosexuelen en tegenstanders van het Hitler-bewind. Er
waren ook ‘goede’ Duitsers, die anti nazi waren. Kwam je
voor je mening uit, dan was het concentratiekamp je
einddoel.
Veel gevangenen kwamen niet terug. Wat kun je er nou aan
doen wanneer je als Jood, homosexueel, Zigeuner of als
mongool geboren wordt? Joden, homosexuelen, Zigeuners en
geestelijk gestoorden zijn ook door God geschapen
medemensen. Het is onvoorstelbaar dat er nog steeds heel
veel mensen zijn die zich daar tegen verzetten. Er zijn er
zelfs bij die zeggen dat de HOLOCAUST nooit heeft bestaan.
Wat moet dat toch vreselijk zijn voor de Joodse medeburgers
die levend uit de concentratiekampen zijn gekomen. Dat zijn
degenen die het aan den lijve hebben ondervonden.Vreselijk,dat
er mensen zijn die zulke grove leugens durven te vertellen.
Ook voor die mensen moeten we waakzaam zijn en blijven!
Ies Oostra werd geboren op 4 juni 1923 en omgebracht in
Mauthausen op 22 augustus 1941. Hij werd slechts 18 jaar.
Hij was een veelbelovende student.
Ies was het eerste slachtoffer in de vriendenkring van mijn
vader en moeder.
De vader, moeder en oma van Ies zijn omgebracht in Sobibor
in 1943. Vader Oostra werkte bij het Duitse filmdistributie
bedrijf UFA, op de hoek van de Vondelstraat.
Ies had een zusje Milly. Zij overleefde de oorlog wél. Hoe
is mij niet bekend. Na de oorlog kwam ze nog bij ons op
visite met haar man.
Mijn Vader kwam samen met zijn vrienden, de tandarts
Westerhuis en de commissaris van Politie Bergsma, aan veel
informatie wanneer zij het café van Jan Bos bezochten. Dat
café bevond zich op de hoek van de Churchilllaan en de
Scheldestraat (vroeger de Noorder Amstellaan).
Uit hun werk komende kwamen zij vaak in dit café, dat door
veel Duitse militairen werd bezocht. Door frequent te komen
leerde je de Duitsers kennen en zij jou.
De gesprekken kwamen dan vaak op gang en de goede luisteraar
kon daar wel het een en ander uit destilleren. Zo konden
mijn vader en zijn vrienden ieder aan hun eigen
vriendenkring (tegenwoordig heet dat netwerk) vertellen wat
de Duitsers van plan waren.
Als mijn Vader lang weg bleef uit zijn werk, dan werd onze
moeder bang en dan gingen mijn oudere zus en ik naar café
Bos om te kijken of hij daar was aangekomen.
Maar gelukkig zat mijn vader bij Café Jan Bos en dan kregen
we dikwijls een kogelflesje aangeboden van de Duitsers. (Dat
was toen een limonadeflesje met een glazen knikker er in).
Mijn vader wilde dat niet en zei dan tegen die Duitsers:
“Dat kan ik zelf wel betalen”. Soms ging hij niet met ons
mee ging naar huis. Waarschijnlijk bleef hij dan om aan nog
meer informatie te komen. Dan kwamen we zonder vader weer
thuis en gingen we eten. Hij kwam dan veel later en vond dan
opgebakken aardappelen erg lekker.
Onderweg gebeurden vaak ook vreselijke dingen. Er was een
slechthorende man, met achterop zijn fiets een schildje met
de letters ‘SH’. Mijn vader heeft een keer gezien hoe die
man niet stopte op Duits bevel (hij kon het immers niet
horen!), en dat hij zonder pardon van zijn fiets werd
geschoten. Dood!
Later, op een zondagmiddag, probeerde de geallieerde
luchtmacht het hoofdkwartier van de Gestapo te bombarderen.
Het slaagde helaas niet voor 100%. Mijn vader is nog gaan
kijken met zijn buurman (hij was ziekenverpleger) of ze
mensen konden helpen. Wij zaten op dat moment met zijn allen
achter de eettafel. Mijn vader had een zak met allerlei
soorten bonen weten te bemachtigen. Het was een grote zak en
de verschillende soorten bonen zaten door elkaar. Onze taak
was het om ze op soort te sorteren. Na die dreun in de
Euterpestraat zaten we ineens heel stil om bij te komen van
de schrik. De luchtdruk van de inslag was groot.
Op de een of andere manier heeft mijn vader zich tóch
verdacht gemaakt, of is hij verraden. Op een nacht werden de
deuren uit onze woning in getrapt. Eerst de benedendeur de
trap op, en toen de binnendeur.
Midden in de nacht stond de Gestapo bij ons in de hal. “Waar
is die Jodenvriend!”, schreeuwde ze. Mijn vader bleef
rustig, maar moest zich wel aankleden om mee genomen te
worden naar het Hoofdkwartier van de Gestapo. Dat was in de
Euterpestraat; die nu Gerrit van der Veenstraat heet (Gerrit
van der Veen verzetstrijder en is omgekomen).
Mijn vader moest zijn papieren laten zien en één van de in
het leer geklede Gestapo’s
vroeg aan mijn Moeder of er nog meer mensen in huis waren.
“Ja, mijn kinderen”, zei ze “En een nicht uit Vaassen op de
Veluwe”.
Op een goed moment kwamen de Gestapo’s onze slaapkamer
binnen waar we met zijn drieën lagen. We waren klaar wakker
geworden van al dat geweld waarmee de deuren werden
ingetrapt.
Mijn moeders nichtje was vóór de oorlog getrouwd met Johan
Kostlarek, een Duitser. Hij werd door het Nazi regime
gedwongen dienst te nemen bij de Werhmacht. Hij volgde zijn
militaire opleiding in Laren (Noord-Holland).
Uit Laren kwam hij ons wel eens bezoeken, in uniform en met
geweer. Mijn vader wilde dat niet en zei: “Johan, je bent
altijd welkom, maar zonder dat vreselijke uniform en dat
geweer”. De volgende keer kwam hij weer, maar in uniform
zonder geweer. “Ja, ik mag niet zonder uniform de kazerne
uit”. Mijn vader begreep het wel en dacht: laat maar, het
gaat eigenlijk niet om het uniform maar de bewoner die er
inzit.
Toen ze de papieren van mijn moeders nichtje in handen
kregen, schrokken ze geweldig. Ze hadden ineens met een
Duitse te doen. Haar papieren stonden vol met Duitse
Adelaars enz. Excuses naar haar en mijn ouders. De één zei
tegen de ander: “Zeker niet het goede adres?” Ze zeiden ook
dat de deuren de volgende dag gerepareerd zouden worden. Dat
gebeurde echt.
Door de aanwezigheid van dit nichtje heeft mijn vader heel
veel geluk gehad. Het zou anders beslist verkeert met hem
zijn afgelopen.
Dat het bewuste nichtje zich later ontpopte als een echte
Nazi aanhangster, deed mijn ouders pijn. In Vaassen, waar ze
woonde, liet zij een woning in beslag nemen waar ze zelf in
ging wonen. De bewoner stond op straat.
Later hoorden we dat haar bijnaam “Mientje de Mof” was. Na
de oorlog moesten zij en haar man ons land verlaten. We
hebben nooit meer iets van ze vernomen.
Ook schreef ik over de grote kast* op zolder. Toen de
Duitsers ineens binnendrongen om de heer Oostra mee te
nemen, verstopte mijn Moeder hem achter allerlei spullen in
die kast. Wat we toen niet wisten, maar wel vermoedden, was
dit slechts uitstel van executie. Ook zij wilden niet
onderduiken. De familie Oostra had - net als veel andere
Joodse mensen - het vertrouwen dat ze zouden gaan werken in
Duitsland. Vergassen kwam toen niet ter sprake. Mijn vader
wist dat wél, en ik denk dat hij die informatie verkreeg
door de gesprekken in Café Bos.
Mijn vader zei wél altijd: “Niet iedere Duitse soldaat is
slecht”. Vaak kreeg ik snoepjes van ze. Tegen mijn moeder
zeiden de soldaten: “Wij hebben ook kinderen, en wij maken
ons ook zorgen of ze de oorlog wel zullen overleven. Wij
zijn ook gedwongen om in militaire dienst te gaan”.
Willy was zo’n ‘goede’ soldaat. Als ik hem tegen kwam kreeg
ik altijd snoep, en hij speelde zelfs met ons straatvoetbal.
Hij lag in de omgebouwde kazerne in de Dintelstraat
tegenover de Grafische School. Hij hing soms uit het raam en
wij gooiden dan de bal bij hem naar boven. Toen ineens…….
was het ruim na achtuur was en was de spertijd ingegaan.
Mijn ouders begrepen er niets van en waren bang, tot ze ons
de hoek om zagen komen.We kregen wel op ons kop.
Ik kan mij heel goed voorstellen, dat de ouders erg bezorgd
waren om hun kinderen. In de Sieberg garage lag ook een
Duitse soldaat en die was echt heel lelijk en die kreeg de
naam van “apensnoetje”
Apensnoetje schoot de eenden, die van de honger de
Geulstraat binnen kwamen lopen, ter plekke dood. Onze
sympathie had hij niet, want er konden ook mensen getroffen
worden door een afzwaaiende kogel.
Toen ik mee ging boodschappen doen bij de Centra kruidenier
(van de familie Gersie) stapte ineens apensnoetje binnen. En
ik zei in mijn enthousiasme: “Mama, Mama! Dat is nou
APENSNOETJE.” Mijn moeder gaf een ruk aan mijn arm en keek
me boos aan.
Apensnoetje had het gelukkig niet verstaan een aaide mij
over mijn bol. Eenmaal thuisgekomen zei mijn moeder: “Dat
doe je nooit meer!”.
Op een nacht kreeg ik vreselijke kiespijn. Eerst gingen we
naar de apotheek op de hoek van de Deurlo- en Scheldestraat.
Die verwees ons naar tandarts Westerhuis die langs de
Boerenwetering woonde. Daar was toen nog een sluisje om de
boten met groente van de kwekers overheen te halen. Het
waterniveau van Amsterdam was hoger dan in de
Boerenwetering. Er lag toen nog een houten brug over de
Boerenwetering alleen voor fietsers en voetgangers.
We belden aan. De deur ging open en de tandarts vroeg: “Wat
kan ik voor U doen?”. Mijn moeder vertelde over mijn
kiespijn meneer Westerhuis zei: “Kom maar, we moeten naar
boven”. Daar stond een grote stoel. Mondje open, en vóór ik
het wist was mijn kies er uit. Ik was werkelijk geschrokken
en ik zei “ROTMOF!”. Meneer Westerhuis moest vreselijk
lachen en vanaf dat moment werd hij vriend van mijn vader.
Als kinderen speelden wij altijd op de stoep met de even
nummers; dat was de zonnige kant van de Geulstraat.
Aan die kant woonde een mevrouw en meneer Ranke, die ook in
militaire dienst moest. Binnen de kortste keren reed hij in
uniform gekleed met een DKW Cabriolet.
Al gauw noemden men
deze auto Duitse Kinder Wagen.
Direct na de capitulatie deed Ranke voorkomen, dat ze het
huis hadden verlaten. Maar mijn vader geloofde,
dat niet, en
ging heel vaak ‘s nachts even zijn bed uit. En toen betrapte
mijn vader hem. Hij gaf dit door aan de afdeling
Binnenlandse Strijdkrachten, die er voor zorgde dat hij
gearresteerd werd. De internering van meneer Ranke vond
plaats in de Zuiderschool. Met eigen ogen heb ik gezien hoe
hij met een tandenborstel een stuk van de Geulstraat schoon
moest maken.
In een benedenhuis, waarschijnlijk op nr.14, woonde een hoge
Duitser. Hij had een gleufje in zijn voordeur en als je
wilde dat de deur geopend werd, moest je een geldstuk in dat
gleufje gooien. Als belhamels deden wij dat niet. Zonde van
het geld, dus belletje trekken op dat adres was er niet bij.
Wél kwam er in de Geulstraat een grote Duitse auto aanrijden
en die parkeerde in de omgeving van nr.14. Er stapte een
“hoge Piet” uit. Hij zag mij spelen en riep mij. Ik liep op
hem af en hij liep weer terug naar zijn auto - met chauffeur
- en haalde daar voor mij een sinaasappel uit. Die Duitser
was volgens een ooggetuigde niemand minder dan Ferdinand Aus
der Fünten; later een van de vier van Breda. Nog later
werden het er drie want, Joseph Kotalla overleed in 1979
tijdens zijn gevangenschap.
Aus der Fünten aaide over mijn bol en ik was meteen
verdwenen. Eigenlijk mocht ik van niemand iets aanpakken!!
Zo kwam ik midden in de oorlog met een sinaasappel thuis.
Mijn moeder stond wel even raar te kijken en ik vertelde
haar mijn verhaal.
Als jongetje was ik blond met blauwe ogen en dat wilde de
Duitsers dan was je in hun ogen een Germaan.
Het landje, waar we altijd speelden, was niet altijd een
fijne plaats. Eén keer vonden we vier paardenvoeten. Er had
daar ‘s nachts een clandestiene slachtpartij plaats
gevonden.
Er lag ook een keer een kartonnen doos, en als kind wilde je
die een schop geven. Die doos bleek vol te zitten met
ontlasting. Waarschijnlijk gedropt door iemand die
onderduikers in huis had.
In het huis op nr. 21 woonde ook een Duitser. Hij werd voor
zijn eigen benedendeur dood gevonden in een plas bloed. Hij
is meegenomen naar de eerste etage en daar gooide men hem
met zijn hoofd naar beneden,richting vloer, zodat hij op
zijn hoofd is terecht gekomen. Nek gebroken en ter plekke
overleden. ..
Er volgde geen Duitse represaillemaatregelen, maar nooit
zijn wij er achter wie dat hebben gedaan. Er moeten meer
mensen bij betrokken zijn geweest.
Later, toen ik bij een vriendje (Wim Poncia) op die zelfde
stoep had gespeeld, viel ik van boven naar beneden de trap
af. Hersenschudding. Ik mocht in de voorkamer op de bank
slapen; dat was de Geulstraat kant.
De gordijnen stonden open, het was koud en het was volle
maan. De kamer was door de maan goed verlicht. Ik werd
wakker; waarschijnlijk door geluid buiten. Ik wam uit bed en
keek naar beneden. Ze waren bezig om de boom die voor ons
huis stond - “onze boom” - door te zagen. Ik tikte tegen de
raam, en wég waren ze De boom stond nog overeind, maar de
volgende ochtend was hij plat.
Mijn vader heeft toen samen met de buren de boom in stukken
gezaagd. Die buurman heette De Waal. Zijn twee zoons zijn -
zonder dat hun ouders het wisten! - als vrijwilligers van de
Waffen SS naar Rusland gestuurd. Ze zijn niet terug gekomen.
Ook een tragedie in onze straat. Niemand begreep dat
je in dienst ging bij de vijand. Hun ouders waren heel
verdrietig
Mijn vader heeft veel fietstochten ondernomen om aan eten te
komen. Niets was voor hem te ver: de uiterste kop van Noord
Holland en zelfs naar Friesland. En dat onder de meest barre
omstandigheden.
Dat eten werd niet alleen door ons opgegeten; heel veel
mensen aten daarvan mee.
Altijd om etenstijd kwam de buurman Rollich (ziekenverpleger
in het Binnen Gasthuis) het illegale Parool brengen, en dan
at hij meteen mee. Het enige gerecht dat mijn moeder
serveerde was BRUINE BONEN met uitgebakken uien. Daar ben ik
groot van geworden en nog steeds eet ik lekker bruine bonen;
nu wat luxer dan toen met uigebakken spek en piccalilly. Een
delicatesse; weinigen zullen dat begrijpen in deze tijd.
‘Honger maakt rauwe bonen zoet’, was toen het motto.
De broer van mijn moeder zei dikwijls tegen mijn vader:
“Louis, als jij er niet was geweest, was de oorlog voor ons
wellicht anders afgelopen”. Regelmatig- minstens een keer
per jaar - bedankte hij mijn Vader en toen mijn Vader is
overleden mijn Moeder .Ze waren erg dankbaar..
Weer anderen kwamen omdat hun vader ziek was. Dit was o.a.
het geval bij de familie Mastwijk; ook uit de Geulstraat.
Zij wilden graag blikje(s) gecondenseerde melk. We hadden
nog een blikje en dat werd mee gegeven. “Ja, Louis ná de
oorlog enz. enz. krijg je het weer terug”. Dus niet. Ook dát
maakten mijn ouders mee.
Mijn vader had met zijn broer een expeditiebedrijf aan het
Singel tegenover nr.68 een walhuisje. Ze waren
scheepsbevrachters en expediteurs. In de oorlog kwamen er
bij hem aardappels binnen, die door familieleden die in
Friesland woonde naar de Amsterdamse familie werden
gestuurd.

Expeditiebedrijf Gebr. Drijfhout Singel t/o 68
Amsterdam C.
Van links naar rechts, de
dekschuit knecht, de chauffeur,mijn oom
Cornelis Drijfhout en mijn vader
Louis Drijfhout, een schipper.
Auto’s reden er
niet meer, en om de vracht aardappels te distribueren huurde
mijn vader een paard en wagen. Dat kon tot op een bepaalde
tijd - ik dacht 20.00 uur. Daarna werd het spertijd en mocht
je niet meer op straat zijn.
De aardappels die hij die dag wegens tijdgebrek niet meer
kon bezorgen werden tijdelijk bij ons in de hal beneden
opgeslagen. De volgende ochtend, bij het krieken van de dag,
ging mijn vader eerst weer het paard en de wagen ophalen.
Dan weer naar huis en laden. Toen bleek bij het tellen, dat
er een zak aardappels was gestolen. Mijn vader noemde wel
een naam van de buren in het benedenhuis (familie Markus).
De aardappels waren niet van mijn vader, en hij vond het
echt heel erg. Nu was een ander de dupe en het deed de naam
van je bedrijf ook niet goed.
Heel veel later in 2001, ik woonde toen in de Almstraat op
nr. 31, kreeg ik een brief van het Internationaal Instituut
van Sociale Geschiedenis. Dat instituut zit op Cruquiusweg
31, te Amsterdam.

Foto ANP Exp.bedrijf Gebr.Drijfhout Singel t/o 66 Walhuisje
met toestemming ANP 1x te gebruiken.
Ik ontving een brief van de Heer Geelhoed met de vraag of ik
hem kon informeren over o.a. de aardappeltransporten uit
Friesland. Het Instituut, noch ik, zijn er achter gekomen of
het bedrijf ‘Gebr. Drijfhout’ daar een rol in heeft
gespeeld. Ik sluit het niet uit, ofschoon ik mijn vader daar
nooit over gesproken heeft. Uit
voorzichtigheid sprak hij weinig over zijn activiteiten.
Wellicht komt het ooit aan het licht.
Mocht u het instituut en mij verder kunnen helpen, dan hoor
ik graag van u. Mocht u ook meer weten over de namen die in
dit artikel staan, neemt u dan alstublieft contact met mij
op.
Ik weet mij nog goed de nachten te herinneren wanneer de
sirene voor luchtalarm begon te loeien. Deze stond op het
dak van de Sieberg garage naast ons.
We werden uit bed gehaald, aankleden en dan zo snel mogelijk
onder aan de trap gaan zitten en afwachten of er een bom op
ons huis zou vallen. Tot ons grote geluk gebeurde dat niet.
De Duitse Propaganda machine onder leiding van Dr. Joseph
Goebbels kwam op gang, met de meest smerige propaganda
affiches. Eén daarvan heeft een grote indruk op mij gemaakt.
De tekst daarop was de volgende:
Een
afbeelding van een geestelijk gestoorde man met
daaronder geschreven;
60.000 RM (Reichs Marken)
Kostet dieser Erbkranke die Volksgemeinschaft
Volksgenosse das iest auch Dein geld.
Lesen Sie Neues Volk
Die Monatshefte des Rassenpolitischen
Amtes des NSDAP |
Hiermee
bedoelden ze: opruimen, deze zieke mensen! Voor de economie
waren deze stakkers niet aantrekkelijk en in hun ogen alleen
maar kostenposten. Vreselijk!
Als nog heel jonge kinderen gingen we gevallen scherven
zoeken nadat er bommen waren. (o.a. in de Roerstraat)
En afgelopen zondag 2 maart op de t.v. zender van RTL 4 het
aangrijpende oorlogsdrama HOPE AND GLORY.
De ervaring van een negenjarige jongen tijdens de Blitz en
de Duitse bombardementen op Londen. Voor Bill, het jongetje,
was de oorlog een groot avontuu. En ik moet zeggen - en het
klinkt raar -, voor mij was dat ook zo. Bill ging na de
bombardementen, net als ik, scherven zoeken.
Deze film kan ik U aanbevelen: uit 1987 de 4 sterren film
van John Boormans, een autobiografische film. Deze film laat
zoveel overeenkomsten zien, maar alleen wat de
bombardementen betreft
Jodenvervolgingen waren daar gelukkig niet. Het vaste land
van Europa heeft veel meer te lijden gehad; en daarbij
moeten we ook de Russen niet vergeten. Die hebben echt heel
grote offers gebracht. De RAF (Royal Air Force) van Engeland
heeft heel veel manschappen verloren in de strijd tegen de
Duitse overmacht in de lucht. Later keerde het tij, en
kregen de Tommies met hun Spitfires en andere vliegtuigen
veel meer grip op de Duitse aanvallen. De Spitfire was het
machtige wapen van de Engelse Luchtmacht.
Als het heel stil was, en dat gebeurde vaak op zondag, dan
zei mijn vader: “Ik hoor de Tommies!” (RAF). We gingen dan
naar buiten, en als je heel goed keek was het net een grote
school vissen. Soms, wanneer het zonlicht er op viel, zag je
een glinstering. Boven Nederland waren ze op de heenweg naar
Duitsland, het Ruhrgebied. “Hoeveel komen er vanavond nog
terug?”, zei mijn vader altijd.
Ze kwamen nooit allemaal terug. Al boven Nederland
probeerden de Duitsers ze naar beneden te schieten.. In
Duitsland werden ze ook verrast door zoeklichten en zwaar
afweergeschut. Wanneer de niet-neergeschoten vliegtuigen
weer terug in Engeland waren was er altijd verdriet. Vaak
was het je beste kameraad die niet meer terugkwam. Het waren
dappere piloten!
DE
ZUIDERSCHOOL
Geulstraat nr.9 te Amsterdam
Veel plezier heb ik op deze school niet gehad, vanwege mijn
drang om naar huis te willen. In de Roerstraat waren bommen
terechtgekomen. Ik wilde gewoon thuis zijn omdat ik me daar
veiliger voelde legde men mij later uit.

Op de kleuterschool, die beneden was gelegen, nam ik
regelmatig de benen door te zeggen dat ik moest plassen. Met
moeite kreeg ik die stalen gevangenisdeur open, en wég was
ik.
Als we op het land gingen spelen (waar nu de nieuwe RAI
staat), liep ik altijd achteraan in de rij en als we langs
ons huis kwamen glipte ik weer naar binnen. Iedere keer werd
ik weer terug naar school gebracht. Mijn ouders vonden dat
niet prettig.
Op een goed moment hadden wij een haard te koop en via een
advertentie reageerde, zo bleek later, een politie agent.
Mijn vader zei: “Je mag de haard voor niets hebben als je
als tegenprestatie mijn zoon 14 dagen naar school brengt en
hem zegt dat hij niet mag ontsnappen”. Het hielp een tijdje,
maar eigenlijk al snel nam ik weer de benen.

Schoolreisje Zuiderschool
Gustav Brieglebhuis Valkeveen.
De namen van de leerlingen weet ik ook nog.
Later, op de
lagere school, viel het ontsnappen niet mee. Ik was wel op
school, maar ik interesseerde me nergens voor. Ik wilde naar
huis, en veel stak ik er niet op.
Heel veel later bezocht ik met mijn vrouw de Zuiderschool.
De deur stond open en ik liep meteen naar de kleuterklas. De
specifieke lucht die in de Zuiderschool hing en die ik weer
opsnoof, deed mij op nieuw huiveren. Ik wilde maar een ding
en dat was naar buiten!
Een dankbare leerling ben ik niet geweest Ik denk, dat er in
die tijd nog onvoldoende psychologisch inzicht was over het
gedrag van kinderen in oorlogstijd. Waar nu dikwijls teveel
van is was er toen helemaal niet!

George en Mary naar school gebracht
Alleen heb ik zelf later de schade in moeten halen om toch
aan een fatsoenlijke positie te komen en dat is mij goed
gelukt. Ik verdiende meer dan ruimschoots mijn boterham voor
echtgenote en kinderen. Ik werd inkoper, salesmanager, en
directeur.
Heel veel mensen om me heen die ook op de Zuiderschool
hebben gezeten hadden het slechter dan ik. Bovendien ben ik
door het hoofd van de school mishandeld. Ik lette niet goed
op en had een liniaal in mijn hand. Op het podium stond de
heer Van Zijl te wachten totdat ik de liniaal neerlegde.
Ik had dat echt niet in de gaten en ineens vloog hij op me
af. Hij probeerde de liniaal in stukken te breken en dat
lukte niet. Een paar kinderen begonnen te lachen en hij werd
steeds driftiger. Hij legde de liniaal schuin tegen het
podium en met zijn voeten trapte hij hem in twee stukken.
Hij raapte deze op en sloeg ze keihard tegen mijn hoofd. De
striemen stonden er in; ter hoogte van mijn slaap. Een
gevaarlijke plek, bleek later.
Wél kwam hij, nadat er protest door mijn zuster en moeder
bij hem waren ingediend, zijn excuus aanbieden; en nog later
op de avond kwam hij vragen hoe het met mij ging. Mijn
moeder besloot geen klacht in te dienen bij de
onderwijsinspectie.
Ik ging met nóg meer tegenzin naar school, en ik was
dolgelukkig toen ik er af mocht. Een belevenis!! .
Ik maakte voor het eerst kennis met de dood door het
overlijden van onze klasgenoot Johnny Hovenberg uit de
Geleenstraat, ten gevolge van een ongeluk. Onze “juf”
Wiersma bezocht de begrafenis en daar speelde men “Er ruist
langs de Wolken”; een Psalm of Gezang. Dat moesten wij later
heel veel zingen.
Later, toen de bevrijding een feit was, zagen we gelukkig
gevangenen terug komen uit de concentratiekampen. Kikki
Simons was er zoeen; hij woonde in de Diezestraat.
Geen van de vrienden van mijn ouders zijn terug gekomen.
Allen zijn ze omgebracht; tot verdriet van onze familie.
Eefje Herbst (ik schreef al eerder een artikel over haar met
de titel “Eefje “) en haar familie zijn niet teruggekomen.
De Familie Oostra keerde niet weerom.
In 1946 overleed onze vader en hij heeft maar één keer mogen
proeven wat bevrijding betekende. Op het eerste
bevrijdingsfeest, in mei 1946, was hij vroeg thuis en lag
wat te rusten op de sofa. Ik zette de radiodistributie aan
en dat was natuurlijk een programma over onze bevrijding. Ik
keek naar hem. Ik weet het nog heel goed, dat hij toen zijn
hoofd omdraaide en ik zag nog net, dat hij huilde van
vreugde maar ook van verdriet.
Mijn Vader was een echte “’NEDERLANDER “
Toen het steeds moeilijker werd om aan eten te komen ging
hij op de fiets Noord-Holland en Friesland in. In de koudste
winters ging hij er opuit. Eén keer bij het begin van de
afsluitdijk was hij zijn richtingsgevoel kwijt door hevige
sneeuwstormen. “Je zag geen hand voor ogen”, vertelde hij
ons later.
Ineens zag hij een schim en herkende daarin een mens. Hij
vroeg: ”Weet ook waar de afsluitdijk is?” In het Duits kreeg
hij antwoord: ”U bent al op de afsluitdijk”. Hij schrok zich
rot, want hij was bang dat die Duitser het vergaarde eten
zou afpakken, want dat deden ze óók. Hij had geluk. Hij kwam
wel met bevroren vingers en oren thuis van zijn hongertocht.
Heel veel mensen heeft hij geholpen; maar hij hing het niet
aan de grote klok. Hij zei altijd: “Een geheim is als iemand
anders het niet weet”, en daarmee bedoelde hij niemand!
Waarschijnlijk zijn echtgenote ook niet. Hij wilde anderen
niet in gevaar brengen, terwijl hij dat voor zich zelf wel
deed.
Nergens zul je zijn naam terug vinden omdat niemand het
wist. Hij had wél een pseudoniem:
JAN DE KONING. Hij was zelfs zo brutaal, dat hij met Lex
Blitz uit de Volkerakstraat op hongertocht ging. Lex was een
Jodenjongen. Om met Kerstmis tóch een Kerstboom te hebben,
pikten Lex en mijn zuster er één uit het tweede park. Op het
land was het eerste park en over de brug van de
Boerenwetering was het tweede park. Wij noemden dat toen nog
niet het Beatrixpark.
Toen de brandstof schaars werd - ook voor de moffen -,
stonden er vaak aanhangwagens met houtblokjes voor de deur.
Op een afstand van misschien 4 meter van onze voordeur.
Daar heb ik er heel veel van gepikt en ik denk dat de
Duitsers die dat gezien hebben hun hoofd hebben omgedraaid.
Ik heb mij altijd afgevraagd: heeft echt niemand mij dat
zien doen, of gunden ze mij deze kleine diefstal?
Op het terrein in onze buurt dat “ons land” werd genoemd,
heeft in de oorlog een Italiaans vliegtuig een noodlanding
gemaakt. Wat een commotie! De vriend van mijn Vader had daar
de leiding. Er was grote paniek.
Ook op dat zelfde land werden de auto’s van de geallieerden
geparkeerd. Meenemen naar Engeland, Canada of Amerika was
economisch niet verantwoord. Ze moesten verkocht worden en
zo had Nederland weer vrachtauto’s om haar goederen te
distribueren. Mijn vader had er ook één. Je kon ze kopen;
voor niets weggeven bestond niet.
Het waren autos die door bijna alle autofabrikanten zijn
gemaakt. Chevrolet, Willys van de bekende Jeep. Uit Engeland
BMC, USA GMC, Ford, Dodge enz.
In 1935 assembleerde men in de Sieberg Garage de Nieuwe
Willys 1935.
In de oorlog was de showroom leeg en ik zag eens een reclame
bord staan met DODGE ik wist toen nog niet hoe je dit moest
uitspreken.
Mijn ouders waren ook erg bang dat de Sieberg garage een
doelwit zou worden. Er stonden veel militaire voertuigen,
waarvan er veel uit Italië waren gebracht. Het waren enorme
vrachtwagens. Er liepen ‘s nachts niet voor niets soldaten
om het gehele blok van de Geulstraat, Dintelstraat,
Geleenstraat en het Scheldeplein.
Ze liepen wacht met twee man, en als die twee apart liepen -
één in de Dintelstraat en de ander op het Scheldeplein -,
dan rende mijn vader vanuit de Diezestraat naar huis in de
Geulstraat. Eén keer was hij net een paar stappen te laat.
Eén van die soldaten gaf hem een pak slaag, maar liet hem
wel naar binnen gaan in ons trapportaal. Ook weer geluk.
Beter een klap dan opgebracht te worden.
Toen de oorlog was afgelopen was Nederland een gezellig
land. De wederopbouw kon starten dank zij het Marshall Plan.
Dat gaf iedereen weer werk en de economie begon weer op gang
te komen. De mensen zagen het weer zitten. De Geulstraat,
net als de Maas- en Scheldestraat, werden weer gezellig met
al die winkels. Helaas zijn er toch een hoop verdwenen.
Het winkeltje van Bensdorp, de Gruyter, de Roode boekwinkel
Oldenburg de banketbakker, en nog veel meer winkels zijn in
de loop van de jaren verdwenen..
Ik herinner mij de ijssalon ‘Oase’. mijn vader kende de
eigenaar – de heer Galasch - heel goed. Na de oorlog heeft
hij tegen inlevering van suiker, melk en nog veel meer
speciaal ijs voor mijn ouders gemaakt. Nu zit in dat pand
een snackbar. In de Geulstraat zaten de ‘Centra’ kruidenier
van Gersie, een broodbakker, melkboer, en de fietsenstalling
van Kulkens. In de Maasstraat had je ‘Graat’ drogist en
Wessels: de man van de olijven en het zuur. De straatventers
waren er óók met Joods zuur augurken en Amsterdamse uien.
“Uitjes in het zuur!”; ik hoor ze het nóg roepen. Ze hadden
ook mooie aardbeien en kersen. Heel veel werd er ná de markt
door straat venters verkocht.
Er is droevenis op 4 mei de dodenherdenking en feest op 5
mei. Zoals ik eerder schreef, overleed mijn vader in 1946 en
mijn moeder besloot een overlevende van de HOLOCAUST in huis
te nemen.
Haar naam was Tante Doortje. Een schat van een vrouw, klein,
koket en met een filosofische inslag. Ongekende Joodse
humor, waaraan vaak verdriet ten grondslag lag.
Tante Door (Auerhaan was haar achternaam) was gek op
stokvis. Dan zat ze echt te smullen. Soppen in de mosterd
maakte de vis nog lekkerder; en ja: opeens had ze de grote
mosterdpot helemaal leeg gegeten. En toen ….. een vreselijke
galaanval! De dokter kwam over de vloer, compleet met
pijnstillers enz. De volgende dag was ze nog een beetje
beduusd. Gelukkig was ze al snel weer de oude.
Voordat wij naar bed gingen liepen we altijd nog even langs
Tante Doortje. Dan zeiden wij: “Welterusten, tot morgen”.
Haar antwoord was dan altijd: “BIJ LEVEN EN WELZIJN.”
Later kreeg ze zelf weer een huis en Tante Door heeft nog
heel veel jaren mogen genieten in vrijheid.
Nooit zal ik het vergeten: “BIJ LEVEN EN WELZIJN”.
Tante Door, ik ben nog steeds blij als ik aan je denk en wat
voor vreugde je in ons leven hebt gebracht. Bedankt Tante
Door!
Dit is een omschrijving van een deel mijn leven in de
RIVIERENBUURT van 1937 tot 1952 en heel veel later nog een
paar jaar in Almstraat (voor ik naar den Haag verhuisde).
In Den Haag is ook een Rivierenbuurt maar bij lange na niet
“Dé RIVIERENBUURT”
Jan Drijfhout
Jan.drijfhout@casema.nl
DE
KINDVRIENDELIJKE RIVIERENBUURT
Vroeger heel kindvriendelijk!
Een ervaring uit de jaren 1937-1952
Kleine verhaaltjes.
Het vermaak kon nog op straat: er waren weinig auto’s en
weinig of geen fietsen op de stoep. Er lag bijna geen
zwerfvuil in de keurige straten. Geen hondenpoep! Dat is nu
helaas anders; heel veel straten zien er vreselijk uit.
Verbazingwekkend, want in een schone omgeving lijkt het mij
prettiger wonen.
Er was zoveel ruimte om te spelen, en dat deden wij toen
ook: midden op de weg!
Voetbal, ”dieffie met verlos”, krijgertje, verstoppertje,
knikkeren, tollen, touwtje springen, hinkelen, hoela hoepen,
tennissen, badminton, en nog veel meer.
Geen aansnellende auto’s, en fietsers die nog een bel op hun
fiets hadden om je te waarschuwen van: “Ik kom er aan”.
Strenge politie! Als hij de hoek om kwam (toen was de
politie niet je kameraad), renden we weg om onze voetbal te
beschermen, anders werd hij afgepakt.
Ik reed een keer in de van der Helststraat (in de oorlog
stond daar de gaarkeuken). Er stonden heel dikke bomen en in
het donker springt er ineens een politie agent de weg op. Ik
schrok zó, dat ik bijna van mijn fiets viel. “Zo jongetje,
je licht doet het niet. En hoe kan dat, je weet toch dat je
niet mag fietsen zonder licht op je fiets?”
Ja, dat wist ik óók wel! Ik kreeg geen bekeuring, maar moest
wel verder naar de Geulstraat lopen. De agent zei ook nog:
“Ga nou maar niet fietsen, want ik fiets je zo meteen
achterna!”
In de Geulstraat passeerde hij mij, terwijl ik braaf op de
stoep liep. Hij zei nog wel: “keurig!”
Helaas is die controle er niet meer. Iedereen doet maar wat
hij of zij zelf wil in het verkeer: zonder licht rijden,
geen richting aangeven, en ga zo maar door. Te weinig
politie op straat. Het verkeer is een levensecht spel
iedereen moet zich aan de spelregels houden willen we een
prettige samenleving houden. Nu hebben we zoveel irritatie
en agressiviteit. Helaas.
Ik had al heel vroeg ervaring met mensen die toen ook al de
verkeersregels schonden, maar veel en veel minder dan nu. In
de Maasstraat was ik Captain van de verkeersbrigadiers. Wij
hielpen de schoolkinderen veilig oversteken. Maar tóch
probeerden enkele auto’s of wielrijders door te rijden. Ik
heb in die tijd geen ongelukken meegemaakt. Gelukkig!
Eens gaf ik zelf ook geen richting aan. Ik had net een ijsje
gekocht bij IJssalon Venetië in de Scheldestaat. Ik had
haast, want ik moest naar de avondschool en met het
heerlijke ijsje in mijn ene hand en in de andere het stuur
van mijn fiets stapte ik op. Dat ging goed tot de eerste
kruising waar ik linksaf moest en geen richting aangaf. Toen
zat er ineens zo’n diender achter me. “STOP”, zei hij,
“Waarom geef jij geen richting aan?” “Ja”, zei ik, “Ik kan
toch geen richting aangeven met in mijn ene hand het ijsje
en in de andere mijn fietsstuur?” Ik zei tegen hem: “Je mag
toch niet zonder hand(en) aan het stuur fietsen, en daarom
kon ik geen richting aangeven”. Voor het eerst zag ik een
agent die geweldig begon te lachen. Hij zei tegen mij: “Je
moet later, wanneer je groot bent, advocaat worden! Je
smoesje was heel goed. Rij maar door, maar de volgende keer
geen ijsje eten op de fiets.”
Dat was dan weer een bof: geen bekeuring, eigenlijk alleen
maar een berisping.
Er waren nog heel veel meer gelegenheden om je uit te leven.
Het bekende land, waar nu de nieuwe RAI staat. Met daarop
aan de rechterkant een park met een pierebadje; het was rond
van vorm en links en rechts stonden een soort pergola’s.
Daar kon je je werkelijk urenlang vermaken. Er kwamen veel
kinderen uit de Pijp naartoe. Een mooi park; niet al te
groot, maar mooi. Aan de bouw van de nieuwe RAI ten offer
gevallen. Wéér een mooi plekje minder.
Kuilen graven, hutten bouwen en natuurlijk “fikkie steken”.
Wanneer je dan thuis kwam zei moeder: “Zeker een brandje
gestookt.” Je kon eigenlijk geen nee zeggen, want je rook
naar een gerookte paling. Wij zijn daar als kinderen nooit
lastig gevallen. Mijn moeder waarschuwde ons om nooit met
iemand mee te gaan of iets aan te pakken.
Het ‘De Mirandabad’ was een open zwembad. Geweldige tijden
waren dat. Ik leerde daar mezelf in één dag zwemmen. Toen ik
wist dat ik kon zwemmen sprong ik meteen in het diepe. De
badmeester zag mij springen en vroeg mij “Kun jij wel
zwemmen?” “Ja”, zei ik.
“Laat maar eens zien. Eerst een tijdje de schoolslag en een
groot stuk rugzwemmen, en daarna watertrappelen.”
Het ging heel goed en hij zei: “Jij mag in het diepe blijven
zwemmen.” Na afloop van het zwemmen kwam je buiten, en daar
stond een kar met zure bommen en scheepsbeschuit op je te
wachten. De IJscoman ontbrak ook niet.
De Zuidelijke Wandelweg. Om er op te komen fietsten wij
eerst richting de Boerenwetering, en vóór de houten brug
over de Boerenwetering gingen we linksaf. Rechtsaf had je de
Diepenbrockstraat, aan het einde kon je dan naar links- of
rechtsaf om op de Zuidelijke Wandelweg te komen.
Daar had je ons clubhuis van de Padvinders: de Royal
Stuartgroep en het terrein van VVV (ik kwam, ik zag en ik
overwon). Daar leerde ik hockey spelen.
Al fietsende passeerde je een klein houten huisje van OVV.
Daar kon je melk drinken en yoghurt eten. Er stonden wat
stoeltjes buiten, en op een mooie zomerdag waande je daar in
een paradijs. Heel jammer, dat de Zuidelijke Wandelweg voor
een groot deel is verdwenen. Het was voor ons een echt
uitstapje op een zondagmiddag. Het hoorde bij de
Rivierenbuurt; net als het Wienerwald bij Wenen
Wanneer ik door het Wienerwald wandelde, zag ik bij momenten
de Zuidelijke Wandelweg weer voor me. Ik denk wellicht een
associatie van geuren en kleuren.
Wij speelden ook veel bij het sluisje in de Boerenwetering,
waar de kleine groentebootjes van de tuinders op een
karretje overheen werden gehaald. Een leuk gezicht. Eén keer
stak een vriendje van mij zijn hand in het water om een
aaltje te vangen en ineens had hij een krab aan zijn vingers
hangen. Een zoetwaterkrab bestaat echt. In de winter,
wanneer er sneeuw lag, gingen we met onze sleeën bij de
Boerenwetering van de hoogte af de bevroren Boerenwetering
op. Af en toe vlogen we over een wak, of we vielen, en
kwamen dan drijfnat thuis.
Vissen vangen probeerde wij ook als jonge knaapjes. Ons
plekje was langs de Stadionkade. Je moest dan eerst over een
klein stukje gras lopen. We zaten langs het water op de
stenen wallenkant. Bij het komen en gaan liep je over dat
kleine stukje gras en ineens stond er een soort in burger
geklede veldwachter (type Bromsnor). Hij vroeg ons: “Hoe
zijn jullie aan de wallenkant gekomen?” We zeiden: “Door dat
kleine stukje gras gelopen.” De veldwachter zei: “Jullie
weten,dat je dat niet mag, en ik neem jullie visspullen in
beslag.” Ineens waren we onze spullen kwijt. Achteraf zeg je
dan: overdreven dienstijver.
De Apollohal. Daar leerden heel veel Amsterdammertjes
schaatsen en er was ook het vermaak van de
IJshockeywedstrijden van onze bevrijders: Canadezen,
Engelsen, Schotten en Amerikanen.
Van een Canadese militair had ik een baret gekregen, en ik
was zo trots als een pauw. We waren onderweg naar de
Apollohal voor zo’n spannende wedstrijd en er liep een man
op me af en die zei: “Je mag geen legerbaret dragen, en die
neem ik in beslag.” Hij trok hem van mijn hoofd en wég was
hij. Toen al had je ook misselijke mensen. Wat kon je doen
als kind tegen zo’n schoft? Later werd de Apollohal een
sporthal en een bioscoop, die nu ook al weer jaren weg is.
De Zuiderschool. Toen ik die bezocht had je als hoofd van de
school Mijnheer van Zijl. De klassen werden geleid door de
juffen Dikhout, van Dijk, Wierda en Dornbach. De handwerkjuf
was mevrouw Wiebenga, die in de zomer vaak boven aan de trap
stond wanneer je naar huis ging. In de zomer had ze heel
veel last van hooikoorts, en dan stond ze heel erg te
snotteren. De leraren waren de heren Hamel en Koeleman; en
als inval Mevrouw Hamel. In de brugklas hadden we een
mijnheer Essert of zo iets dergelijks; zijn naam ben ik een
beetje kwijt. Wie weet dat nog? O ja de gymnastiek leraar:
volgens was zijn naam Meijer.
Bij Juffrouw Dikhout - echt een heel lieve vrouw - mochten
we vrij tekenen; je mocht zelf een onderwerp kiezen. Ik koos
de linnenkast die op de slaapkamer van mijn ouders stond.
Daar bovenop lagen een aantal kazen (om te eten ). Een paar
ronde en een rechthoekige. Toen ik klaar was met “mijn
linnenkast” vroeg juffrouw Dikhout: “Jantje, wat zijn dat
voor dingen boven op de kast?” Ik zei: “KAZEN”. De juffrouw
begreep er werkelijk niets van. Om 16.00 uur ging de school
uit en om 16.15 uur zat juffrouw Dikhout bij ons thuis. Het
was midden in de oorlog! Ze wilde ook graag een stukje kaas.
Ze woonde op de Middenweg en op een zondagmiddag gingen we
bij haar een kopje thee drinken. We brachten weer een stukje
kaas voor haar mee. Ze moest wel lachen; het was een schat
van een mens.
Juffrouw Dornbach is verongelukt in de Haarlemmermeerstraat
bij het Hoofddorpplein. Daar is ze onder een auto gekomen,
op weg naar haar werk. Ze is toen begraven op Zorgvliet. Ik
was daar getuige van.
Van huis uit waren wij niet Christelijk. Mijn moeder werd
geboren in Stroe (gemeente Barneveld). Daar kwamen vroeger
en- wellicht ook nu - heel veel eieren vandaan kwamen. Haar
vader was stationschef, en werd steeds op een andere plek
neergezet. Op het laatst werd hij in Amsterdam geplaatst, en
daar leerde mijn moeder haar man kennen; onze vader
zogezegd.
Ik moest naar de Zuiderschool, omdat er op de Openbare
School in de Dintelstraat onderwijskrachten werkten die lid
waren van de NSB. Mijn Vader was bang dat ik hem in mijn
onschuld zou verraden, en eigenlijk deed ik dat al met “mijn
linnenkast”. Mijn vader had samen met zijn broer een
expeditiebedrijf en scheepsbevrachting. Daardoor kon hij -
zeker in het begin van de oorlog - wat makkelijker aan eten
komen; vandaar die kazen op de kast.
Later in de oorlog werd het een groot probleem, en vooral de
hongerwinter van 1944 was VERSCHRIKKELIJK. Mijn ouders
hebben toen, van het weinige dat ze bezaten, veel
weggegeven. Mijn vader zei weleens aan tafel tegen mijn
moeder: “Stop er nou mee, anders hebben wij niet meer te
eten.”
De Oude Rai in de Ferdinand Bolstraat (daar staan nu
bejaardenwoningen) was ook zo’n plek waar we naar toe gingen
wanneer er een AUTO RAI was en Circus Knie uit Zwitserland
ons land weer aandeed. Een geweldig Circus!
Aan de kant van de Jozef Israëlkade stond een groot gebouw,
en dat was een school.
Het gebouw was helemaal van hout, en in de oorlog probeerde
iedereen een plankje te bemachtigen om het kleine
noodkacheltje te stoken. Er stonden ook laagbouw winkeltjes,
waaronder een Café en de timmerwerkplaats van de Firma
Seijfert. Na de oorlog was dat de plek voor de Kermis. Nu
staat daar het Japanse OKURA Hotel. Wanneer je daar bovenaan
de bar zit, kijk je prachtig over de Rivierenbuurt. Een
aanrader om daar eens naar toe te gaan.
Wanneer ik later op de AUTO RAI werkte voor het merk Nissan,
dineerden we daar; en ik moet zeggen: het was heerlijk
!!*****
Ik had heel veel vriendjes, en op zondagochtend gingen we
vroeg op stap om te vissen in Aalsmeer. We gingen eerst naar
het Haarlemmermeerstation, dat vroeger een echt station is
geweest waar de treinen vertrokken naar o.a. Aalsmeer.
Nu gingen we met de bus van Maarse en Kroon; dat waren
prachtige blauw beige autobussen.
We stapten uit bij de oude veiling in Aalsmeer, en liepen
naar de hoek van de Ringvaart. Daar huurden we een
roeibootje voor een dag. Ik geloof dat het ƒ3.50 kostte, en
dat deelden we weer met zijn vieren.
Bij mooi weer gingen we eerst vissen; en tegen de middag,
wanneer het wat warmer werd, sprongen we overboord om lekker
te zwemmen in het glasheldere water! Het water was toen nog
zo schoon. Je keek er dwars doorheen en je zag hele scholen
vissen voorbij zwemmen. Bennie Vos uit de Geleenstraat ving
eens een emmer vol. Voor zijn katten!
Ook gingen wij op zondag met lijn 4 (die had toen af en toe
‘s zomers open rijtuigen)
naar Artis. Op het Rembrandtplein stapte je over op lijn 9,
en die stopte bijna voor de deur. Ook lijn 10 kwam daar in
de buurt. Er waren nog meer varianten mogelijk om bij Artis
te komen.
Onze buurman in de Geulstraat was portier bij Artis, en het
was feest wanneer je daar naar toe ging. (Seijfert) De
toegangspoort met de vergulde Adelaars; heel mooi! Wij
hebben als kind heel veel komkommers naar Artis meegenomen.
Als ik komkommer ruik, dan denk ik eerst aan Artis. Geuren
en kleuren zijn heel belangrijk in je leven.
Maar….. wanneer ineens het luchtalarm afging, moest je de
dierentuin verlaten en verzamelen in een gebouw. Daar werden
films vertoond; over dieren natuurlijk. Bij een eventueel
treffen van een bom op een kooi zouden er weleens wilde
dieren kunnen ontsnappen en daarom moest iedereen de
dierentuin uit. Nadat het alarm weer ging mochten we weer
naar buiten. In Artis was ook een Verkade winkeltje.
Vanuit de Rivierenbuurt kwam je met lijn 4 en 25 overal
makkelijk naar toe. Wat ik van lijn 25 vreemd vond, was dat
hij op de Churchilllaan jarenlang aan de verkeerde kant van
de weg heeft gereden. Hij reed een groot stuk tegen het
verkeer in.
De Rivierenbuurt had veel leuke en goede winkels. C.Jamin,
op de hoek Scheldestraat –Churchillaan; en aan de overkant
de prachtig betegelde winkels van de Gruyter. Daar kreeg je
bij de boodschappen het “snoepje van de week”. Op de andere
hoek een drogist en Café van Jan Bos. En, bijna vergeten:
Jachtman. Een winkel vol primeurs van groente en fruit; een
prachtige winkel.
Aan de overkant had je in de oorlog Albert Heijn. Daar
moesten wij onze geschenken ophalen die door de geallieerden
vliegtuigen boven Nederland waren gedropt (als manna uit de
hemel gevallen). Er waren blikjes jam. Eén was er kapot, en
die kreeg ik als extraatje. In het midden van de
Scheldestraat was een taxi standplaats. Als lijn 25 nét was
weggereden, moesten we nog wel eens een taxi nemen.
Wanneer je uit de Ferdinand Bolstraat komt, moet je over de
brug. Daar staan vier kleine huisjes met een puntdak en dat
symboliseert. Nu ga je de Rivierenbuurt in door een soort
stadspoort; zoals vroeger. Alleen staan er nu geen
poortwachters meer.
Ook de Scheldestraat was, net als de Maasstraat, een
gezellige winkelstraat met een groot assortiment. Op het
Scheldeplein waren het café van Robert, een herenkapper, en
de groenteman. Ik denk dat de groenteman ‘Jachtman’ heette.
Het café bestaat volgens mij nog steeds.
In de Rivierenbuurt kon je natuurlijk niet alles kopen, en
dan moest je de PIJP in; vanuit het centrum vóór de
Rivierenbuut gelegen.
Voor mijn aquarium moest ik op de hoek van het Van der
Helstplein de eerste straat links; volgens mij de Van
Ostadestraat . Daar zat een tropische vishandelaa,r en wij
gaven hem de bijnaam “de Chinees”. Hij zal wel een Chinees
uiterlijk hebben gehad.
Ik kocht daar een grote zwaarddrager, en die had de volgende
dag ’witte stip’ iedere visliefhebber weet, dat al je vissen
dood gaan wanneer je er niets tegen doet. Ik kreeg het
advies om naar de apotheker (hoek Scheldestraat/Deurloostraat)
te gaan om daar kalium permanganaat te kopen. De apothekeres
keek mij vreemd aan: ik was toen 12 jaar. Ze vroeg: “Wat ga
je daar mee doen? Ik vertelde mijn verhaal,”dat kalium
permanganaat het enige middel was dat mijn vissen het leven
kon redden. Ze keek mij aan en ze vroeg of ik de dosering
wel wist. “Ja”, zei ik, en ik kreeg het spul van haar mee.
Het waren korrels, die je eerst in het water moest smelten
en daarna het water met de opgeloste korrels in het aquarium
deed. Dan was het aquarium water rood/paars gekleurd; heel
apart. De kleur verdween vanzelf. Voor veel vissen was het
helaas te laat. Het hielp wel, maar voor de vissen die
ernstig waren aangetast hielp het helaas niet meer.
Ook grensoverschrijdend was de reis van de Rivierenbuurt
naar de Albert Cuyp. Daar kon je bijna alles kopen. Het
assortiment kramen was heel groot. De visafdeling, snoep
enz. Nu staan er teveel kledingstallen. De laatste keer dat
ik de “’Cuyp”bezocht viel mij dat erg op.
Wanneer de mensen wat netter op hun buurt zouden zijn, dan
is het goed toeven in de Rivierenbuurt. Een fijne buurt: je
zit zó op de snelweg naar Rotterdam, en over de Utrechtse
Brug richting Utrecht. Over een aantal jaren is er de
Noord-Zuid lijn (of de Zuid-Noord lijn?). Dan ben je in een
minimum aan tijd in de binnenstad. Heerlijk lijkt mij dat;
geen stoplichten, geen volle straten met autos’, maar als
een pijl ga je efficiënt op je doel af.
De eens zo mooie Kalverstraat en Heiligeweg, De
Reguliersbreestraat met het prachtige Tusschinski theater,
Dat was een feest om naar toe te gaan
Kwekkeboom, met zijn overheerlijke kroketten, en om de hoek:
Broodje van Dobben. Het ijsje van Van der Linden op de
Nieuwendijk, en vroeger het Hammenhuis in de
St. Luciensteeg. Nostalgie noemen we dat!
Amsterdam ik mis je!
Jan Drijfhout,
Den haag
jan.drijfhout@casema.nl
MOORD IN DE GEULSTRAAT
de gebeurtenis is werkelijk
waar maar het verhaal er omheen is fictie
In de Geulstraat woonde in de oorlog een Duitser, die
niemand kende. Hij liet zich weinig zien en had geen contact
met de buren. Zo leek dat. Af en toe kwam er een auto
voorrijden die hem ophaalde. Waar hij dan naartoe ging wist
niemand.
Er kwam nooit iemand op bezoek. Het was een “Einzelganger”,
zoals de Duitsers zeggen.
Bij toeval kwam ik hem in de binnenstad tegen. Het was een
regenachtige en een beetje sombere dag. Er waren van die
laaghangende wolken en het was vroeg donker. Ineens kreeg ik
trek in een kaboutertje (borreltje).
Ik stapte een kroeg binnen; een echte ‘bruine’, met
ouderwetse tafelkleedjes met asbak en bloemetje. Er lag
zelfs een spijskaart voor kleine hapjes. Veel was er niet
meer in de oorlog, maar tóch. De mensen waren toen zo
vindingrijk, dat ze van iets eenvoudigs toch een lekker
hapje konden maken.
Aan de bar zat de onbekende Duitser. Het intrigeerde mij, en
ik ging naast hem zitten. Al vlug hadden we contact en het
bleek geen onaardige man te zijn.
Ik moest wel oppassen dat ik niet zou zeggen dat hij in de
Geulstraat woonde. Ik dacht dat hij dat niet wilde weten.
Ik begon heel voorzichtig en ik zei: “U bent zeker ver van
huis?”. Hij antwoordde: “Ja, ik kom uit München. En meteen
dacht ik: ja, daar komen de meeste Nazi’s vandaan. Hij vroeg
mij: “Maar waar komt u vandaan?” Ik zei: “Uit de Jordaan.”
“Dat is ver weg”, zei hij. “Hoe bent u hier dan terecht
gekomen?” Ik antwoordde: “Gewoon, lopend!” “Lopen? Dat kan
niet.”, zei hij. “Jordanië is hier toch heel ver vandaan?”
Hij begreep het niet en was duidelijk niet van Amsterdam.
Ik vertelde dat de Jordaan een stadswijk was. “Daar ben ik
nog nooit geweest”, zei hij nog.
Hij nam een slok, gaf me een hand, en vertrok. De uitbater
van het café vertelde mij dat ik op moest oppassen, want hij
had gehoord dat die Duitser bij de Gestapo (Geheime Staats
Polizei) werkte. Hij stond bekend als een keiharde kerel,
die geweld niet schuwde. Ik kon het me haast niet
voorstellen. Je ziet maar hoe je je kunt vergissen. Ik vroeg
de kroegbaas: “Komt hij hier veel?” Hij antwoordde: “Ja, één
keer per week op vrijdag – zoals nu.
Eén week later ging ik weer naar die kroeg. En ja hoor: hij
zat weer aan de bar. Ik liep op hem af, kreeg een hand, en
hij bood mij een kaboutertje aan.
Hij bood mij ook een sigaret aan; een Amerikaans merk:
Chesterfield. Het lag op mijn
lippen om te vragen: “Hoe komt u daaraan?” Het was
natuurlijk in de oorlog buit gemaakt. Hij vroeg mij: “Wilt u
mij de Jordaan eens laten zien?” Een moeilijke vraag. Ik kon
hem niet uitnodigen om mee naar binnen te gaan, want ik
woonde daar niet. Ja, dit was een groot probleem. Ik moest
snel een smoes verzinnen, en ik zei dat ze in mijn huis aan
het werk waren en ik tijdelijk bij mijn moeder woonde.
“Waar woont uw moeder?”, was zijn volgende vraag. “In
Amsterdam Oost”, zei ik. “Nee”, zei de Duitser, “De stráát
bedoel ik.” “Kruislaan”, schoot mij het eerst te binnen. Het
adres van de Oosterbegraafplaats.
We namen nog een kaboutertje en hij wilde meteen met mij op
stap. We liepen rechtstreeks naar de Jordaan. “Kleine
huisjes”, zei hij nog. Ik vertelde hem dat hier veel armoede
werd geleden, maar dat veel Jordanezen Opera liefhebbers
zijn vooral van Richard Wagner.**
“Mooi”, zei hij, “Dat is eigenlijk de hofcomponist van onze
Führer, Adolf Hitler”. Richard Wagner componeerde zijn
muziek ver voor de Nazi: s aan het bewind kwamen.. Ik moest
toch wát zeggen.
“Zo, nu wil ik graag de straat zien waar jouw huis staat.
Hoeveel etages heeft jouw huis?” Ik antwoordde: “Drie
etages. Het staat in de Goudsbloemdwarsstraat.” Hij kon het
niet uitspreken. “Wát een naam”, zei hij. Ik zei: “Kijk,
dáár, op nummer 16.” Het viel hem op dat mijn naam niet bij
de bel stond. “Waarom?”, vroeg hij. Dit werd een penibele
situatie! Ik zei: “Dat klopt, ik heb een nieuw naamplaatje
besteld. “Leuk huisje”, vond hij. Ik dacht: vlug doorlopen.
We kwamen weer langs een kroeg en daar wilde hij ook naar
binnen. We dronken daar een Kaboutertje, en nog één. Hij
werd wat spraakzamer, en ik kwam er achter dat hij meer van
mij wist dan ik van hem. Dat was dom van mij; maar ja, de
klok viel niet meer terug te draaien.
Niet met vuur spelen en een tijdje niet meer die kroeg
bezoeken, adviseerde ik mijzelf.
Drie weken later dacht ik: zou hij nog steeds in die kroeg
komen? Even binnen kijken. En ja hoor: hij zag mij direct,
en vroeg mij: “Waar ben je gebleven?” “Ik had een griepje”,
loog ik.
Hij zei: “Ga zitten en neem een kaboutertje van mij. Ik vond
wel gezellig om met je te praten. Maar ik zou je wat willen
zeggen: ik doe mijn werk met tegenzin. Oppassen, dacht ik,
en zei: “Ik weet niet wat voor werk u doet.”
Hij vertelde: “Ik werk op het Hoofdkwartier van de Gestapo
in de Euterpestraat. Ik maak me grote zorgen omdat mijn
vrouw en kinderen in München wonen. Ik deed heel veel moeite
om ze te laten verhuizen naar het platteland, daar was het
een stuk veiliger. Dat was niet zo eenvoudig toen Duitsland
in de ban was van de oorlog. Ik weet zeker dat de
Geallieerden München gaan bombarderen; en wat dan?”
Ik begreep zijn loslippigheid niet. Wat wilde hij mij
daarmee duidelijk maken? Ik vertelde hem dat wij
Nederlanders dat probleem óók heel goed kenden. En dat wij
het aan den lijve hadden ondervonden door de bombardementen
van de Duitsers op Rotterdam en andere plaatsen in
Nederland. “Ja”, zei hij, “daar kan ik mij ook heel veel bij
voorstellen. Veel slachtoffers onder de vrouwen en
kinderen.” “Onschuldigen”, zei hij nog.
Het werd voor mij steeds onduidelijker welke kant onze
ontmoetingen op zouden gaan. Ineens dacht ik: zou hij mij
willen gebruiken? Moest ik een onderduikadres voor hem
opzoeken?
Het was weer vrijdag, en in de namiddag stapte ik weer de
kroeg binnen. Ik zag hem niet, en de kroegbaas zei: “Hij zit
op het toilet “
Hij kwam met een glimlach tevoorschijn en zei tegen mij:
“Waarom heb je mij in de maling genomen? Ik weet alles van
je. Je hebt een huis in de Geulstraat, dus niet in de
Goudsbloemdwarsstraat. En je moeder heeft geen huis op de
Kruislaan; daar is de Oosterbegraafplaats en ze is niet
overleden.”
Met een mond vol tanden stond ik daar. Ik zag het ergste
gebeuren; dat hij mij mee zou nemen naar het GESTAPO
hoofdkwartier. Maar hij zei: “Nee jonge vriend, maak je geen
zorgen. En vanaf dit moment doe jij wat ik je vraag. Is dat
begrepen?” De toon was echt Duits en niet prettig.
Hij vervolgde: “Ik wil dat je volgende week om 16.30 uur
weer in de kroeg bent. Dan praten we verder.”
Die week duurde in mijn gedachten wel een jaar. Ik wilde zo
graag weten welke kant het op zou gaan. Dat hij mij te
pakken had, was waar. Dat hij wist wat ik deed? Nee, daar
had hij geen vermoeden van, hoopte ik.
Het was weer Vrijdag en ik hoopte, dat de ontknoping van
zijn plan door hem uitgesproken zou worden. Het gesprek kwam
moeilijk gang. Ik wilde hem eerst laten praten, maar dat
deed hij niet. Hij bestelde eerst weer twee Kaboutertjes en
we rookten samen een sigaret; dit keer een Camel. Hij was
heel stil en anders dan bij onze vorige ontmoetingen.
Eindelijk begon hij. “Ik zal je eerst vertellen hoe ik heet:
Kurt Heydrich. Ik ben een neef van Reinhard Heydrich, die in
de omgeving van Praag door een aanslag van verzetstrijders
om het leven is gekomen. Dat was in 1942. Een week later was
hij overleden tengevolge van een infectie in zijn buik.
Hij was Hoofd van de Gestapo.Uit wraak werden de bewoners
van een klein dorp Lidice om het leven gebracht: 192 mannen,
60 vrouwen en 88 kinderen. Het totale aantal doden werd
geschat op 1300. Allemaal liquidaties.”
“Ik kan er niet meer tegen en ik wil stoppen. Hans, wil jij
mij daar bij helpen? Ik heb vreselijke dingen met mensen
gedaan: tijdens verhoren geslagen, geschopt en nog erger.
Ik wil gewoon weer naar mijn vrouw en kinderen. Ik weet dat
ik schuldig ben, maar ik heb spijt.
Ik weet dat, wanneer mijn spijt bekend wordt bij mijn
superieuren, het ‘t einde van mijn leven is. Je moest
spijkerhard zijn, zonder mededogen. Befehl ist Befehl!
Net as Wilhelm Canaris wacht mij dan de dood in een
concentratiekamp. Canaris hebben ze zeer lafhartig
opgehangen. Hij keerde zich tegen Hitler, en toen was het
voor hem óók afgelopen.”
Ik vroeg bedenktijd, omdat ik niet wist wat ik moest doen en
ik wilde overleg met mijn achterban. De achterban was heel
nuchter en zei: “Laat hem maar verrekken!” Ik was eigenlijk
emotioneel te ver gegaan met Kurt. Mijn collega’s zeiden:
“Laten ze hem maar ophangen, dat is weer een zo’n ‘beul’
minder.”
Ik had er toch heel veel moeite mee om hem te laten vallen.
Mijn geweten was stellig anders dan dat van Kurt, want die
had al een vreselijke reputatie achter de rug.
Er was weer een ontmoeting, en toen zei Kurt: “Als je me
niet helpt dan laat ik je arresteren, want ik weet dat je
deel uit maakt van de ondergrondse in Amsterdam.”
Het was een schok en ineens dacht ik: nu komt weer je ware
aard naar boven. Voor mij was dat het teken ‘stoppen’.
Eigenlijk was ik blij dat hij mij hielp de knoop door te
hakken. Mijn emoties voor hem verdwenen, en zag hem zoals ik
hem indertijd niet zag.
Ik was te ver gegaan, en dat vonden mijn collega’s ook. Ik
had mijn collega’s in gevaar gebracht. Het enige dat ik kon
doen was hem te vertellen dat ik voor hem bezig was een
adres te vinden om te kunnen onderduiken; maar dat het niet
eenvoudig was.
Wij spraken af elkaar weer te ontmoeten, en hij zei nog:
“Als je niet komt, laat ik je halen.” De toon werd steeds
dreigender en ik werd bang dat het wellicht te laat was.
Er kwam een spoedvergadering met mijn collega’s. De
uitspraak was unaniem: liquideren. En wel zo snel mogelijk,
vóór er iets kon gebeuren.
De daaropvolgende woensdagavond had een kleine ploeg mensen
zich schuil gehouden in de Geulstraat. Op het moment dat
Kurt thuis werd gebracht en de auto was weggereden, werd hij
gegrepen.
Ze liepen meteen naar boven de trap op. Op het trapportaal
boven hebben ze zijn benen en handen vastgebonden, en met
zijn hoofd naar beneden kwam hij terecht op de
granietenvloer en dat was tevens de ingang naar zijn huis.
Hij was op slag dood. Kurt was te gevaarlijk en wist teveel;
en dat had ik eigenlijk op mijn geweten. Ik bood mijn
collega s mijn excuus aan maar dat maakte helaas niet veel
indruk.
Ze zeiden: “Het is maar beter dat jij onze ploeg verlaat.”
En dat heb ik ook gedaan. Ik was niet hard genoeg. Ik moest
van hen de stad verlaten, omdat zij ook bang voor mij waren
wanneer ik gearresteerd zou worden. Misschien stond mijn
naam wel in een of ander dossier van Kurt Heydrich. De
Duitsers zouden goede boekhouders zijn geweest; ze schreven
bijna alles op.
Ik was wél bang dat de Duitsers represaille maatregelen
zouden nemen. Maar dat gebeurde niet, en dat is eigenlijk
onbegrijpelijk. Waren de Duitsers blij dat Kurt niet meer
bestond? Daar zal wel nooit een antwoord op komen. Of is er
iemand die nu nog leeft en die het kan vertellen?
Jan Drijfhout
jan.drijfhout@casema.nl
maart 2008
** Richard Wagner leefde van 22 mei 1813 tot 13 februari
1883. Hitler was zó begaan met Wagner”s zijn muziek dat, de
nazaten van Wagner dikwijls door Adolf Hitler werden
bezocht.
De muziek van Franz Liszt werd ook door de Duitsers
misbruikt .Les Preludes was de muziek bij die Deutsche Wochenschau
die je in de bioscoop kon zien. Propaganda !!
Het Kaboutertje was een jenever merk van Jansen uit Schiedam
EEN
DODELIJKE MERGPIJP IN DE GEULSTRAAT
een ware gebeurtenis !
Zo stond het in de krant de volgende dag, iedereen die dat
las dacht meteen hoe kan dat, een mergpijp krijg je toch zo
maar niet door je keel.
Ze dachten misschien de mergpijp van de banketbakker een
zacht gebakje van binnen met cake en crème en van buiten
marsepein en dan ook nog in de chocolade gedompeld.
Het ging niet over een gebakje maar over een echte mergpijp
van een koe.
Als mede slachtoffer zal ik jullie zelf mijn verhaal
vertellen, in de kranten staat het vaak zo overdreven.
Louis ( mijn Vader ) een vervent biljarter ging eenmaal per
week met zijn vrienden biljarten in het Café van Jan Bos op
de Noorder Amstellaan ( nu Churchilllaan ) biljarten. Dat
was altijd een feest met een lekker hapje en een snapje (
zolang die er nog waren het was oorlog ) hield de
feestvreugde erin.
Na de biljartparty gaat Louis naar huis. Louis doet daar de
vliegenkast op het balkon open en ziet een schaal gekookte
aardappeltjes staan en dacht die ga ik lekker bakken! Op het
gasstel stond al een pan met bouillon te trekken met daarin
de mergpijp.
Louis schoof de pan met bouillon opzij en pakte de
koekenpan, een lekkere klont boter er in even laten bruinen
en hup de aardappeltjes erin.
Toen ze lekker bruin waren en voor consumptie geschikt
schoof Louis de pan met bouillon op de brander van het
gasstel zonder de hoogte van het vuur te temperen.
Louis kroop lekker zijn mandje in en zijn vrouw sliep al een
hele tijd en de kinderen lagen ook heerlijk te slapen. Niets
vermoedend van wat er ging gebeuren.
Tot er een van hen roggelend wakker werd en alarm sloeg
Een dichte rook had zich meester gemaakt van ons huis en de
stank was onverdraaglijk.
Ramen open en de ziekenauto bellen. Bijna waren we gestikt
en hadden ademhalingsproblemen.
Op een goed moment stond de straat helemaal vol 2
ziekenauto's, de politie en de brandweer. Wat kan een
mergpijp toch veroorzaken.
Wij werden allemaal meegenomen naar het ziekenhuis.
De pan waar de mergpijp had ingezeten was totaal verwrongen
en van de mergpijp was bijna niets over.
Voor Louis was het wel een les om beter op te passen. De
brandweerman zei nog U bent op tijd wakker geworden anders
was het echt anders afgelopen.
Maandenlang stonk het huis naar verbrande botten een
afschuwelijke lucht.
Jan de zoon van Louis zei nog Pa neem voortaan maar een
mergpijpje van de banketbakker mee. Dat is wat veiliger !
En inderdaad kwam Pa de volgende keer thuis met mergpijpjes
van de banketbakker en als extra een paar bokkenpootjes. Dat
was smullen en we waren al weer gauw de catastrofe vergeten.
Om aan deze lekkernijen te komen moest je zelf de
grondstoffen leveren aan de banketbakker.
Toen ik weer op de Zuiderschool kwam waren mijn
klasgenootjes erg nieuwsgierig
“ze zeiden hoe kan dat nou een mergpijp” Ik legde ze het nog
even uit en ze begrepen het toen helemaal.. Ik denk, dat ik
vaak een bescherm engel heb gehad.
Ja het leven gaat door met dit keer weer een goede afloop.
Jan Drijfhout
jan.drijfhout@casema.nl
maart 2008
ALMSTRAAT 31
Hoe het begon en eindigde
Een kijkje achter de gevels in de Almstraat
Voor mij ligt een woonvergunning met de datum 8 januari 1991
voor de flat
Almstraat 31. Nr.0099670 N 8 januari 1991.
Voor het laatst waren wij op bezoek in 1961 bij de heren Van
Wees en Nico Hoekstra; die woonde toen op nr. 20.

Het was een bezoek omdat zij en wij bedrogen waren door een
vogelhandelaar in Weesp. Ik hoorde dat toevallig, in de Pijp
toen ik bij vogelhandelaar Van Dijk was om een Kaketoe te
kopen.
Van Dijk vroeg mij of ik al eerder kaketoes had gehad. “Nee”
zei ik, “Wel twee keer een valse grijze roodstaart.”
“Zeker uit Weesp?”, vroeg hij. “Ja, hoe weet u dat?” Hij
antwoordde: “Ik heb gisteren twee heren in de winkel gehad
met een soortgelijk verhaal. Deze twee heren zijn van plan
een proces te beginnen tegen de vogelhandelaar. Hun kaketoe
was al na een paar dagen overleden.”
Ik kreeg het adres belde op of ik met hen mee kon doen; dat
zou het proces wat goedkoper maken. Ja, dat wilden ze wel.
We maakten een afspraak en kwamen zodoende in de flat
Almstraat 20 binnen.
Achteraf besloten wij geen proces te beginnen, tegen de
vogelhandelaar, maar wij bleven wel contact houden.
Vaak ging ik met hen naar vogelhandelaren in Brabant.
WONINGNOOD
Wij waren een jong echtpaar en in die dagen kreeg je niet
zomaar een woning. Wij woonden in bij mijn moeder op de
Sloterkade, maar snakten toch naar zelfstandigheid.
Ik belde Zomers Buiten op of ik wij ook in aanmerking zouden
kunnen komen voor zo'n flat. Ja dat kon, maar niet op korte
termijn. Eerst lid worden en goed op de advertentie letten
waar Zomers Buiten huurwoningen aanbood.
Het leven gaat verder en het lukte ons via kennissen
huisvesting te krijgen in de Linnaeusstraat, tegenover het
Oosterpark. Vandaar vertrokken wij naar de Bellamystraat, in
Oud West bij de Ten Katestraat. Dat was leuk omdat daar ook
dieren- en vogelhandelaar Seket zijn winkel had, en de markt
was heel dichtbij. Ik ging vaak naar Seket om daar vogels te
bekijken en ook te kopen.
Helaas hadden wij onder ons in het benedenhuis
verschrikkelijke mensen wonen die veel geluidsoverlast
veroorzaakten.
We gingen weer verhuizen, en kwamen terecht in Amsterdam
Osdorp aan het Langswater op de 13 etage. Een moderne
driekamerflat met een uitzicht op Schiphol tot aan
Sassenheim. Prachtig ; je zag de vliegtuigen landen en weer
opstijgen. Ik dacht: “Hier ga ik nooit meer weg.” Totdat wij
onze eerste kind
– een zoon – kregen in 1968. Wij vonden het beter om op de
begane grond te gaan wonen met een tuin.
Wonderwel konden wij een eengezinswoning in Hoofddorp huren.
Later kochten wij een huis. Maar daar werd ons woongenot
ernstig verpest omdat de Gemeente Haarlemmermeer een
vergunning had afgegeven voor het bouwen van bedrijven. Dat
bedrijf stond bijna bij ons achter in de tuin.
Het was helaas tijd om weer op te stappen naar een andere
woning in Hoofddorp. Door omstandigheden zijn wij uit elkaar
gegaan; gescheiden dus. Inmiddels hadden wij er ook een
dochter bij gekregen; dat was al in 1970. Ik had samen met
mijn zuster een bedrijf, en dat hebben we opgedoekt. Het was
een servicebureau voor de automatisering.
Ik moest een andere baan zoeken en dat lukte wonderwel. Ik
hoefde niet te solliciteren. Een relatie die mij kende,
vroeg mij om bij hem te komen werken.
Later kreeg ik een heel veel betere baan aangeboden in den
Haag. Ik kon daar ook direct beginnen.
Inmiddels woonde ik bij mijn zuster in Hoofddorp en van
daaruit reed ik iedere dag v.v. Van Hoofddorp naar Den Haag.
Toen ook al file-leed. Vooral bij slecht weer vertrok ik een
half uur eerder.
TERUG NAAR AMSTERDAM
Ineens bedacht ik dat ik nog een lidmaatschap te bezat van
Zomers Buiten.
Ik volgde in de krant of er woningen werden aangeboden. En
ja hoor, de Almstraat 31 was beschikbaar. Binnen een week
had ik een flat. Dat was dus 1991; 30 jaar later na ons
bezoek aan de Almstraat 20. Ik woonde daar met veel plezier.
Tegenover mij woonde een mijnheer, Rob heette hij, die ik in
den Haag door mijn werk had leren kennen. Hij was ook
gescheiden en naar Amsterdam vertrokken.
Ik nodigde hem uit, omdat ik in de gaten had dat hij het
moeilijk had, en ik wilde hem wel helpen Ik heb echt mijn
best gedaan, want zijn familie wilde niets meer met hem te
maken hebben. Toen hij mij het hele verhaal vertelde waarom,
begreep ik dat de narigheid die hij daar had veroorzaakt
niet meer was goed te maken. Hij was o.a. ontevreden over
zijn huisarts, en ik vond dat ik een goede had in de
Maasstraat. Ik raadde hem aan te kijken of hij daar
ingeschreven kon worden, en dat lukte.
Hij werd zwaar depressief; mede door de oorzaak dat onze
flat een giga opknapbeurt kreeg, en de bewoners
geherhuisvest moesten worden. Hij raakte in paniek omdat hij
mij zou kwijt raken als luisterend oor. Bovendien was zijn
gezondheid zeer slecht: overgewicht, suikerziekte amputatie
s van tenen. Teveel om op te noemen, maar wél
verschrikkelijk hoe deze man moest lijden.
We spraken vaak over zelfdoding, en hij zei dan: “Ik heb
insuline, en als ik dat teveel inspuit sterf ik een pijnloze
dood. Spuit ik niet dan ga ik ook dood.” Dat gebeurde ook
met de Paasdagen.
Ik was in den Haag, en toen ik dinsdag weer terug kwam lag
hij dood in zijn flat. Ik belde de politie, en de brandweer
moest de woning open maken en daar lag hij.
Het zat mij niet lekker, en ik ging naar onze huisarts. Ik
vertelde hem mijn verhaal, en wat ik allemaal geprobeerd had
hem de zin van het leven terug te geven. Doch de huisarts
vertelde mij dat hij hem niet had kunnen helpen, en dat zou
mij ook nooit gelukt zijn. Een persoonlijkheidsstoornis. Een
heel ernstige ziekte.
Voor ik met de Paasdagen wegging belde ik nog met zijn
zuster, en vertelde haar dat het met haar broer uiterst
slecht ging en of zij het niet van mij kon overnemen. Geen
sprake van. Wél denk ik achteraf dat zij een hulpverlener
hebben gezocht en gevonden. Die kwam pas woensdag na het
overlijden van mijn buurman (op de maandag daarvóór).
De man belde nog bij mij aan of ik wist waar Rob was. “Ja”,
zei ik hem, “op dit moment bij een begrafenisondernemer,
want hij is overleden! Ik moet zeggen dat u er niet bepaald
snel bij bent geweest.” Hij mompelde wat en ik deed de deur
dicht. Helaas kon ik niet naar de begrafenis van Rob, maar
ik hoop dat hij de rust heeft gevonden. Ik weet zeker dat
hij zo niet verder kon leven.
Toen Rob nog leefde, belde mij een relatie dat een goede
kennis van haar vanuit de Bijlmer naar de Almstraat wilde
verhuizen. Hij woonde in de Bijlmer, zij twijfelde aan zijn
keus.
Het was ook een alleenstaande man, en had aan de ruimte van
de flat voldoende. Mijn relatie belde op of ze eens met hem
langs kon komen om kennis te maken.
Natuurlijk was dat goed en ook hìj werd een geregelde
bezoeker in mijn flat. Net als Rob had hij een heel goede
schoolopleiding: Gymnasium. Alleen sukkelde hij ook met zijn
gezondheid; zwaar astma en heel slechte longen. Ook hij werd
ernstig ziek en ik voorzag hem iedere dag van warm eten.
Heel langzaam knapte hij op, en inmiddels had ik een
aanstaande echtgenote leren kennen die mij hielp bij de
verzorging. Zij vond Bart ook een uiterst sympathieke man.
Toen hij weer overeind krabbelde was hij zó blij dat wij hem
zo goed hadden geholpen.
Alles ging goed, tot dat hij een asociaal onder zich kreeg
wonen. Hij moest zijn slaapkamer uit vanwege het nachtelijke
kabaal onder hem. Hij verhuisde zijn bed naar de woonkamer.
Wàt we ook deden – want ik had ook last van deze man –;
niets hielp. Zomers Buiten deed wel haar best, maar het
lukte hen niet van deze huurder af te komen.
Toen kwam er nog de mededeling dat Bart – net als iedere
andere bewoner – de flat uit moest vanwege die grote
renovatie. Het ging iedere dag slechter met hem. Hij zou het
heft in eigen handen nemen wat de herhuisvesting betrof. Via
via lukte het hem een huis te krijgen op de Middenweg op het
voormalige Ajax terrein.
Zijn conditie was zó slecht, dat mijn vrouw en ik voor hem
de vloer van de flat spiegelglad hebben geschuurd. Hij wilde
graag marmoleum op de vloer hebben, en dan mocht er geen
cement of wat anders onder liggen. Dat zou de marmoleum
beschadigen. Een hele klus. Keuken. w.c., en de ramen; àlles
schoon gemaakt. Hij kon er zó in.
“Ja”, dachten we, “dat lukt wel” Totdat ik op een
zondagochtend vroeg werd gebeld door de relatie die mij in
contact had gebracht met Bart.
“Ik weet het al”, zei ik direct; “Bart is overleden.” Het
antwoord was “Ja, vannacht ging hij naar het toilet en daar
gebeurde het.” Dat was 10 Februari 2002 Bart vergeten doen
we je niet.
Hij had wel iemand in huis genomen die hij nog kende van
zijn werk.
Maar die had – terwijl hij dood was – nog even zijn
girorekening geplunderd. Oude bomen moet je niet verplanten.
Door zijn familie kregen wij de uitnodiging zijn begrafenis
in Driehuis Westerveld bij te wonen.
Maar daarvóór had de familie gevraagd of we ook naar zijn
flat wilden komen.
Daar mochten wij iets uitzoeken als herinnering aan Bart.
Op zijn begrafenis was de voltallige familie aanwezig. Na de
rouwdienst kwamen ze ons bedanken, omdat we hem een periode
zo goed hadden verzorgd.
Tot de erfenis behoorde ook zijn twee zebravinken die al
heel erg oud waren, maar we hebben ze toch nog lange tijd
mogen verzorgen.
Met Bart hebben wij ook veel lief en leed gedeeld.
Waar het mij om gaat, is dat er zoveel geleden wordt door
alleenstaande mannen en vrouwen. Eenzaamheid is vreselijk en
maakt mensen vaak depressief. “Wat is nog de zin van het
leven?”, vragen ze zich vaak af.
Toen ik 59 jaar en drie maanden was mocht ik in de VUT, en
ik gaf me onmiddellijk op bij het UVV als vrijwilliger om
mensen te bezoeken, boodschappen doen enz.
Ik kreeg via het UVV een mijnheer toegewezen in de Pijp in
Amsterdam. Ruud was zijn naam. Hij was een Parkinson patiënt
en zijn familie in Amerika, Zevenaar en Soesterberg keek
spaarzaam naar hem om.
Hij at al jaren hetzelfde broodbeleg. De thuiszorg had
weinig tijd voor hem. Iedere keer als ik op bezoek kwam nam
ik een haring mee. Ik kocht ook ander broodbeleg en
probeerde zijn leven weer wat fleur te geven.
Met toestemming van zijn zuster regelde ik zijn bankzaken
zodat zij daarvoor niet speciaal naar Amsterdam hoefde te
komen. Op de manier had hij altijd geld in huis; niet veel
natuurlijk want dat was toen ook al gevaarlijk.
Ik regelde alles voor hem, kocht kleding liet zijn gebit in
orde maken en zorgde er zelfs voor dat hij een legitimatie
kreeg aan huis voor zijn paspoort.
Omdat ik in de verpleging had gewerkt mocht ik voor een hele
week zijn medicijnen uitzetten in kleine doosjes, zodat hij
precies kon zien wat hij moest innemen.
Maar de thuiszorg verweet mij dat ik fouten had gemaakt en
dat zei dat ze het zelf weer zouden doen. Ik weet dat ik erg
precies ben en dat in de kliniek waar ik gewerkt had ook de
medicijndienst deed. Op een goed moment kwam ik erachter,
wat hij met zijn medicijnen deed.
Wanneer hij een krampaanval kreeg nam hij de
spierverslappers van de volgende dagen in om van de pijn af
te komen. Mij was niets te verwijten.
Ik ging met hem mee naar ziekenhuizen om de specialisten te
bezoeken.
Ineens kwam hij – net als ik – er achter, dat hij al jaren
ingeschreven stond in een verzorgingshuis in Buitenveldert;
en men vertelde hem dat hij allang aan de beurt was.
Ik regelde dus alles: de verhuizing, de flat totaal leeg
achter laten; en Ruud vertrok naar zijn tweekamerwoning met
keuken en was gelukkig. Alleen nam het de pijn niet weg. In
ieder geval had hij deskundig personeel om zich heen en dat
deed mij besluiten een ander persoon in eenzaamheid op te
zoeken.
Op een zaterdagmiddag stapte ik om mijn fiets. Het was
prachtig zomerweer, en reed langs de Amstel naar Ruud.
Hij zat in zijn kamer voor zich uit te staren en hij wilde
met me naar buiten het park in.
In zijn rolstoel reed ik hem naar het park (een
overblijfstel van de Floriade die ooit in Amsterdam was
gehouden). We dronken kopjes koffie en na verloop van tijd
vertrokken we richting huis. Daar aangekomen namen we nog
een Coca Cola.
Ik moest weg en bracht hem weer naar zijn appartementje.
Terwijl ik daar was ging de telefoon, en ik hoorde al dat
het zijn zuster was uit Soesterberg. Ze zei: “Ik ben al
tijden bezig je te bereiken. Waar zat je?” Hij vertelde dat
hij naar het park was geweest, en haar vraag was direct:
“Met wie??” Ik hoorde hem zeggen: “Met de zuster.”
Hij was zolang ik hem kende goed van verstand, en zo'n
antwoord had ik van hem nooit verwacht. Ik vroeg hem:
“Waarom doe je dat zo? Ik help je al meer dan een jaar, en
op die manier voel ik me verraden. Je begrijpt, dat de
vertrouwensband nu weg is en ik je niet verder kan helpen.”
Ik zei nog: “Ik ben echt niet onze Lieve Heer, maar dit
noemen ze een Judasstreek.” En zo voelde ik dat.
Het was voorbij, dacht ik. Hij ging mij 's nachts bellen.
Midden in de nacht belde hij ons uit bed; en niet één keer,
maar heel vaak.
Hoe het verder met hem is gegaan weet ik niet, maar nog vaak
denk ik aan hem.
Van zijn zusters uit Amerika en Zevenaar hoorde ik dat hun
zuster uit Soesterberg een onuitstaanbaar wezen was; al
gedurende haar hele leven.
Jammer, als je zo'n zuster hebt.
Vrijwilligers krijgen het soms heel zwaar te verduren. Niet
iedereen is geschikt om dat werk te doen. Dat is o.a. de
reden van mijn artikel: om teleurstellingen te voorkomen.
Maar iedere hand is welkom. Eenzaamheid is vreselijk. Denkt
u het aan te kunnen, doe het dan. Het is niet alleen kommer
en kwel. Het geeft ook voldoening en daarnaast helaas
teleurstelling; dat is nu eenmaal het leven.
LOCATIE ALMSTRAAT
Een oase in Amsterdam
Een ideale plek in Amsterdam. Het Centrum, de snelwegen en
het openbaar vervoer heel dicht bij.
De jaren die ik in de Almstraat doorbracht waren heel fijn.
Ik deed er graag boodschappen, en denk dan aan de volgende
winkels.
De kaasboer op de hoek van de Maasstraat en de Roerstraat;
een aparte man. Nors, maar als je hem kende dacht je: “Ja
hij is nu eenmaal zo.” In de Rijnstraat hadden ze ook een
winkel.
Groenteman Vork; een vader die trots was op zijn twee zoons.
Perfecte kwaliteit.

flat Almstraat
Woorts, de slager. Mijn vrouw zei wel eens: “Hij aait het
vlees als hij vlees staat te snijden.” Ik had een gesprekje
met hem en hij zei: Ik heb respect voor het dier dat is
geslacht voor ons, om het op te eten.”
Waarlijk. een geweldige slager/filosoof. Bovendien verkocht
hij kwaliteitsvlees. Lever en pekelvlees; broodje halfom
noemt men dat. Samen met het brood van de warme bakker in de
Waalstraat waarlijk een gebakje.
Aan de overkant zat de fotograaf (heel vroeger een Bensdorp
winkel) en daarnaast eindelijk een Albert Heijn. En bijna op
de hoek van de Churchilllaan (ook alweer een tijd geleden):
de viswinkel van Hogenbirk. Ook kwaliteit Inmiddels
opgeheven. Gesloten door eisen van de overheid. De eigenaar
zag het niet zitten om een grote renovatie uit te laten
voeren gezien zijn leeftijd.
Ik herinner mij ook nog een Belgische bonbonwinkel, en een
poelier waar later en reisbureau is gekomen.
Er was ook een goede haringkraam. De vorige was overigens
ook niet slecht; die zag ik later weer in de Pijp staan, in
de Ferdinand Bolstraat om precies te zijn.

haring eten op het pleintje in de Maasstraat met mijn zwager
uit Italië, zijn echtgenote en mijn echtgenote
Helaas is de klasse-banketbakker
Oldenburg weg. En van veel vroeger een wijnhandel hoek
Maasstraat en Geleenstraat.
In de Geleenstraat zat “OASE”. Mijn Vader kende de eigenaar
heel goed.
Op de hoek dan: De Gruyter, met prachtige tegeltableaus aan
de muur. Het is nu een videowinkel.
Eens was er een drogist Graat in de Maasstraat. Wanneer je
daar de winkel instapte, rook het altijd naar petroleum. Men
kocht dat in kleine blikjes van 10 liter en zelfs in
flessen. Voor de petroleumstelletjes. Daar kon je het
draadjesvlees lekker op laten sudderen. Na de oorlog
verkocht hij ook Griotjes zonder dat je daarvoor een
distributiebon in hoefde te leveren.
O ja, bijna vergeten: een grammofoonplaten handel van Fred.
Daar kocht ik altijd mijn L.P.'s. Wanneer Fred afwezig was
nam zijn bejaarde moeder de honneurs waar. Een heel
gezellige dame. Fred is later muziekreizen gaan doen. Als ik
me niet vergis naar Beiroet en Wenen en wellicht ook Verona.
Heel vroeger zat in dat pand vishandel Beune.
Op dat stukje zat lang geleden ook eens Tjomsma. Een
geweldige broodbakker, net als van der Berg.
En een Joodse heer Wessels met olijven, augurken en uitjes
in het zuur. Ik zie hem nóg in zijn winkel staan als ik er
voorbij liep. Een Joodse man met een grote baard en
keppeltje op. Een markant figuur.
Wat ik belangrijk vond was de ligging van de flat. Binnen
enkele minuten zat je op de snelweg naar Utrecht of den
Haag. De weg naar Den Haag gebruikte ik om naar mijn werk te
gaan. De weg naar Utrecht gebruikte we om de mooiste plekjes
van Nederland te ontdekken. Langs de Vecht en de Lek. De
Lage Vuursche en het overige moois van Nederland.
Ook was je van daaruit met lijn 25 snel in de binnenstad of
lijn 4. En ja, als het allemaal lukt: DE METRO!
Alleen één nacht herinner ik me nog heel goed. Plots hoorde
ik iemand een sleutel in mijn slot steken. Ik vlóóg overeind
en stond achter de deur. Ik had wél iets in mijn handen om
de onverlaat op te vangen. Was hij dronken, of was hij met
de etage in de war? Fijn was het in ieder geval niet.
Heel veel jaren later las ik in de krant, dat er een hoog
bejaarde dame in de flat was omgebracht.
EEN BESLUIT
Op deze website heb ik een aantal artikeltjes geschreven; de
“Ingezonden verhalen”, over mijn jeugd in de Rivierenbuurt.
Op deze ingezonden verhalen heb ik zoveel reacties gehad;
van over de hele wereld. Maar ook van mede-Rivierenbuurt
bewoners van toen en nu.
Van George zijn moeder kreeg ik twee foto's waar George en
Mary Sluiter op staan in de Geulstraat nr. 21. Het andere
kleine ventje was ik: Jan Drijfhout. Op de andere foto ziet
u dat George zijn moeder, zijn zusje Mary en hemzelf naar de
Zuiderschool bracht. George is enkele jaren geleden
overleden en zijn zusje al snel na de tweede wereldoorlog.

George, Mary en Jan.
Op Zondagmiddagen fietsten wij
altijd samen door de buurt en we kregen brood mee. In de
oorlog was er weinig broodbeleg. Hij had zoet op zijn brood
en ik spek. Hij vroeg:”Kunnen we niet ruilen?” “Ja
natuurlijk”, was mijn antwoord.
Later kreeg ik een uitnodiging om te komen eten. “Italiaans”
zei hij. Het gerecht bestond uit macaroni, blikje
tomatenpuree, stukjes ham, oude kaas (geraspt), en dat was
het.
Later maakte ik kennis met de echte Italiaanse keuken en wat
een weelde aan ingrediënten.
Mevrouw Sluiter vroeg mij of ik de foto's wilde; en zo ja,
dan kon ik ze op komen halen. Ze at nog altijd de macaroni
zoals die toen werd klaar gemaakt. En een enkele keer doe ik
dat ook nog een herinnering aan andere tijden.
Eppo Oomkens schreef
ook voor deze website, en liet mij weten zich volledig te
herkennen in wat ik geschreven heb over de Rivierenbuurt.
Hij stuurde mij een foto van zijn moeder met als titel
“Moeder's nieuwe hoed.”
Wanneer u goed kijkt, ziet u op de achtergrond de
Sieberggarage en de twee Shell pompen links en rechts. Van
Eppo mocht ik deze foto ook aan u laten zien. Eppo woonde
ook op nr. 21 in de Geulstraat naast Gersie, de Centra
kruidenier (bij heel veel mensen bekend). Ik ontving een
bericht van overlijden van Jaap Gersie geboren in Amsterdam
4 juni 1927 en overleden in Blokker op 10 juli 2011.

De hoed van Eppo Oomkens' moeder in de Geulstraat
Op 8 januari 2012 stuurde ik
Eppo 335 foto”s van Amsterdam Op maandag 9 januari 2012
kreeg ik een e-mail van zijn zoon die liet weten, dat
zijn vader op 6 januari is overleden en begraven zal worden
op 13 januari in Gasselte. Eppo bereikte de leeftijd van 81
jaar. Eppo ik zal je missen. Vooral je stijl van schrijven
in één woord geweldig ! Een warm mens, met het hart op de
juiste plaats, is heen gegaan.
Dan ziet u een foto van de
Geulstraat nr. 19 1ste etage. Daar ben ik geboren op 24 juli
1937. Dan een foto van de flat in de Almstraat, net na de
eerste opknapbeurt.
De grote verbouwing kwam weer veel later.

Mijn geboortehuis Geulstraat 19, eerste etage
Als herinnering laat ik U het
schilderijtje zien dat ik heb uit gekozen van mijn overleden
vriend Bart. Iedere keer wanneer ik bij hem op visite kwam,
keek ik naar dat schilderijtje. Er gaat rust van uit, en dat
boeide mij.

Het schilderijtje van Bart.
Ik ben nu 74 jaar en dit is mijn
laatste artikel. Ik wil graag van de gelegenheid gebruik
maken om iedereen van harte te bedanken voor de prachtige
reacties. Van heel droevig tot zeer uitbundige vrolijkheid.
Geweldig!
Op 59 jaar en drie maanden mocht ik in de VUT. Inmiddels ben
ik 74 jaar geworden en woon nu in den Haag. “Geef mij maar
Amsterdam”, zeg ik altijd.
Och wie weet; Heintje Davids nam ook iedere keer afscheid,
om dan na enige tijd weer terug te komen, om daarna weer
opnieuw afscheid te kunnen nemen.
Ik hoop dat de bewoners van de Almstraat tevreden zijn met
hun verbouwde flat.
Mocht U nog iets willen weten stuur mij dan een e-mail.
Het adres is
jan.drijfhout@casema.nl
16 januari 2012

Terug naar de vorige pagina << |