DE APOTHEEK IN DE
MAASSTRAAT
Het moet in 1964
zijn geweest dat ik Betsy van Wezel-Halberstadt voor het
eerst heb ontmoet. Ik was aan het werk in onze kleine
beeldhouwklas aan de Rijksakademie, ik denk in het derde
jaar.
Er kwam een
kleine, vriendelijk uitziende, oudere vrouw binnen die vroeg
of ze mocht rondkijken en wat vragen stellen. Niemand
reageerde, en ik nam dus de taak op me om haar te vertellen
hoe het er op de Academie aan toeging. Ze leek zeer onder de
indruk en bedankte me voor mijn bereidwilligheid.
In het voorjaar van 1978 kwam Bets opnieuw in mijn leven.
Van een van mijn collega’s had ze gehoord dat ik ook
privé-les gaf. Of ze op les kon komen. Ja, natuurlijk.
Toen op het afgesproken tijdstip de bel ging en ik vanuit
mijn souterrain het bochtige eikenhouten trapje oprende en
de lange marmeren gang door naar de voordeur, stond daar die
kleine oudere vrouw van vroeger op de stoep. Vrij stevig en
breed, maar toch ook wat verschrompeld. Een knap gezicht.
Met het mooie witte haar in een klassieke wrong. Aan haar
linkerarm hing een vormeloze tas. Haar rechterarm bracht ze
met een verlegen gebaar naar voren. Ik drukte haar hand, die
week aanvoelde, ontwijkend. Mijn onderzoekende blik raakte
gevangen in zachte bruine ogen. Ze sprak met diepe, vaste
stem.
En zo zagen we elkaar wekelijks in mijn souterrain aan de
Herengracht. ’s Zomers werd er op het terras en in de tuin
gewerkt, en in de winter in mijn ruime woon-zit-slaapkamer.
Er was inmiddels een cursist bijgekomen, een gepensioneerde
heer uit Den Haag, die zich na een lange carrière eindelijk
aan zijn meest geliefde bezigheid kon wijden - tekenen en
etsen.
Ondanks hun totaal verschillende achtergrond konden ze het
heel goed met elkaar vinden, Bets en Leo. Hij hield galant
de deur voor haar open en gaf haar mantel aan, en zij knikte
dan gracieus en zedig. Goedemorgen mevrouw. Goedemorgen
meneer. Wat een wereld aan hoffelijkheid en
charmant-vrouwelijke respons!
Door de jaren heen leerde ik Bets beter kennen. Ze
boetseerde al jaren, en wilde eigenlijk geen enkele
inmenging in haar werk. Dat verbaasde me – het was toch mijn
taak om aanwijzingen te geven!
Natuurlijk raakte ik nooit iemands werk aan, bracht ik nooit
verbeteringen aan – dat mag gewoon niet. Maar ik had
desgevraagd suggesties.
Bets wilde dat ik er was, maar dat ik afstand bewaarde. En
dat deed ik dus.
Na ongeveer een jaar wijdde ze me in. Eerst voorzichtig door
de telefoon. Daarna nodigde ze me uit in haar huis, waarin
ze een van de kamers als atelier had ingericht.
Aanvankelijk begreep ik niet precies waarop ze doelde.
Totdat ze me de beeldjes liet zien die ze had gemaakt.
Kleine jongens samen op een bankje. Een jongensportretje.
Een vader met een kind op zijn schouders. Haar man, de
apotheker in de Maastraat. Baby’s.
‘Je mag er niets over zeggen,’ fluisterde ze. Ik zweeg.
Totdat ze de verhalen begon te vertellen. Ik bleef in mijn
rol – dat was mijn taak.
Hoe iemand na een leven met zo onvoorstelbaar veel verlies
kan doorleven, is me een raadsel. Maar Bets deed het.
Ze had Ruben nog, haar geliefde oudste zoon. En ze had haar
grote compassie met de joodse weeskinderen, met wie ze
werkte, en later met haar cliënten van Humanitas.
Veel later heeft ze me ook verteld over de aller-moeilijkste
dingen. Over die avond dat ze haar man vroeg toch nog even
die fiets binnen te zetten. En ze hem daarna nooit meer
heeft gezien. En over haar verschrikkelijke schuldgevoel
daarover.
Over de brieven van haar zoontjes in de onderduik. Op een
dag heeft ze die aan me voorgelezen. Die jongetjes, die zijn
verraden. Haar beeldjes.
Ik ben opgegroeid in oorlogstijd en heb het nodige
meegemaakt. Maar omwille van Bets heb ik in de jaren ’70
alle uitzendingen over de Tweede Wereldoorlog bekeken, zodat
ik heel precies wist wat zij had meegemaakt. En ik heb me
sindsdien volledig opengesteld voor haar verhalen.
En Bets was voor mij een tweede moeder. Er was ook veel
humor! Bets zei elk jaar met mijn verjaardag tegen me: ‘Wat
ben je toch nog heerlijk jong!’ Want we scheelden precies
dertig jaar.
Bijzonder ook was haar begrafenis in Muiderberg. Ruben zei
zo ongelooflijk mooi en dapper Kaddisj. Het allermooiste was
een jaar daarna, toen de steen werd gelegd. Daarop stonden
voor het eerst samen alle namen – die van vader Benjamin en
van de broers.
Onbeschrijflijk was mijn ontroering. Bets is 94 jaar
geworden.
Fien Volders - 1
februari 2010
josephinevolders (at)
online.nl
website:
www.fienvolders.nl
Terug naar de vorige pagina << |