Ingezonden door Johan Frye

Terug naar de vorige pagina <<

 

index ingezonden

Pagina van Johan Frye

Lief en leed in en rond de Kuinderstraat

door Johan Frye 

 

Angstige oorlogstijd in de Kuinderstraat

Ook voor mij is het verbazingwekkend dat ik zoveel herinneringen bewaard heb aan vooral het laatste oorlogsjaar, toen ik als vijfjarig jochie woonde in de Kuinderstraat in een benedenhuis. Dat was een angstige tijd. ’s Avonds perfect verduisteren met zwarte jaloezieën en elke spleet afgeplakt, want daar werd op gecontroleerd. Bij de gillende sirenes schuilen met het gezin in de kleine doucheruimte, want dan ben je het verste weg van de ramen. De dreiging van het geleidelijk aanzwellende geronk van naderende vliegtuigen van vriend of vijand. Of zijn het toch V2’s onderweg naar Londen of juist Engelsen die hun afvuurinstallaties willen uitschakelen?
 

Het geheimzinnige gedoe met de kristalontvanger. De snauwende stem van die enge vent met de snor, waar je niets van verstaat, maar eigenlijk toch alles, want gif herken je bij een slang aan de kleur en bij het nazimonster aan zijn hysterisch grommen en gillen. Dan weer komend uit de Uiterwaardenstraat, een compagnie marcherende Duitse soldaten die met hun stampende laarzen de ramen lieten trillen; en met het geweer over de schouder, hadden ze het schandalige lef hun Duitse liedjes er bij te zingen. Net of dat samengaat, een geweer en zingen. Toen wist ik reeds dat zo’n duivels verbond niet kon. Als vierjarige had ik achter op de fiets bij mijn vader een executie meegemaakt bij de ringdijk aan de Amstel, die ik mijn leven niet meer zou vergeten.
Op die jonge leeftijd begreep ik waarvoor geweren dienden en wat verraden en weghalen was. Zo verloor ik toch mijn Joodse buurmeisje en speelkameraadje uit het naastgelegen benedenhuis? Je wist veel meer dan van een kind werd verwacht. Vanachter de deur luisterde ik naar het relaas van mijn door de zenuwen nog nahijgende vader, dat hij ternauwernood aan een razzia op het Leidse Bosje kon ontsnappen door te rennen voor zijn leven met de fluitende kogels om zijn hoofd en was de tram die plotseling de hoek om kwam zijn redding, nadat hij met een noodsprong een plaats op de treeplank gevonden had.
Dan kwamen plots Duitse vrachtwagens de straat binnen rijden, norse snauwende kerels beukten op de deuren en roofden de fietsen, grasmaaiers en alles dat van metaal was, om er in die Heimat kanonnen van te maken.
Mijn vader probeerde onze schoenen te lappen en mijn moeder was in de weer met het keren van jassen, want als je de lelijke en versleten plekken naar binnen doet, kan je er tweemaal zo lang mee toe, immers de binnenkant wordt dan buiten.
Waren er overdag luchtgevechten dan stroomden de buurtbewoners naar het landje waar nu de Maranathakerk staat. Vandaar kon je het goed volgen. Bij een Engelse overwinning was het enthousiasme groot en dat zinde de ‘Française’ niet, een slanke Hollandse met Parijse allures die er vlakbij woonde en warme alsook zeer regelmatige relaties met het Duitse officierskorps onderhield. Door haar toedoen maakte militair vertoon een einde aan deze samenkomsten op het landje. De Française kreeg echter nog meer de smoor in, toen men daarna vanaf de balkons de Engelsen ging aanmoedigen en daar was niets tegen te ondernemen omdat die balkons aan de achterzijde lagen.
Het was een angstige tijd, maar ook het dagelijkse gevecht van mijn ouders om aan voedsel te komen bleef niet voor mij verborgen. Hun vrije tijd werd gebruikt voor teelt van aardappelen en groente op een tuintje bij de Boerenwetering en later ook op een tweede tuintje achter de ringdijk, maar op het moment dat je het het meest nodig had, bleek alles gestolen.
De hongertochten op de fiets waren bittere tochten om drie redenen. Het was zwaar om op de velg of houten banden de grote afstanden af te leggen. Ten tweede waren de prijzen hoog. De boer kon ook niet veel met geld beginnen, dus was het vaak zeer ongunstige ruilhandel: je lakens, slopen, ringen stond je af voor wat meel, aardappelen, een paar eieren of wat olie. Ten derde, als je na een vermoeiende tocht uit Noord Holland terugkeerde over de Hembrug, stonden je stadgenoten je op te wachten om je te beroven. Het gajes zat niet alleen onder de Duitsers.
Na een zware beslissing van mijn ouders hebben mijn zusje en ik gelukkig een goed jaar gehad in Oost Groningen. Daar was eten en een boerderij is prachtig voor een kind, maar gevaren waren er in overvloed met een dappere boer die een belangrijke rol had in een vluchtroute en zich daarbij omringd zag door verraders, zodat wij ook daar niet, een in alle opzichten rustige tijd hebben gehad.

 

 

Elias Beekman
Amsterdam, 7 juni 1914
Sobibor, 9 juli 1943
Gezinshoofd

 

Sara Beekman-Fonteijn
Amsterdam, 17 mei 1911
Sobibor, 9 juli 1943
Echtgenote

 

* Dochter heeft de oorlog overleefd.  

* De dochter van Elias Beekman en Sara Fonteijn heeft de oorlog door onder te duiken overleefd. Voor meer informatie over haar onderduiktijd en de nasleep hiervan zie De verdwijning van Anneke Beekman en Rebecca Melhado: witboek uit 1954. (bron: www.joodsmonument.nl
 

 

Na de oorlog

Teruggekeerd uit Groningen kon ik nog een maand op de kleuterschool op het Daniël Willinkplein. Wij kregen sinaasappelen uitgedeeld in de klas en die zagen er prachtig uit maar smaakten vreselijk. Vervolgens werd uitgelegd dat je de schil er eerst af moest halen en dat werd een ontzettende smeerpartij. Lang heb ik geen sinaasappel aangekeken. Op de lagere school, de Bugenhagenschool in de Uiterwaardenstraat, bleek dat het Groningse verblijf mij wat achterstand had opgeleverd. Iedereen kon zijn naam schrijven behalve ik en ik schaamde me kapot. Soms waren de kolen op en kon het leslokaal ’s winters niet worden verwarmd. Dan zaten wij met jassen en handschoenen in de bank, maar daar keken we niet erg van op.
Een ander Joods buurmeisje, Anneke Beekman, had twee portieken verder gewoond en was gedurende een aantal jaren na de oorlog veel bekender dan Anne Frank. Als enig overlevende van het Joodse gezin werd zij opgevoed door Katholieke dames. De rechter wees een verzoek toe aan een Joodse instelling die voor Anneke een Joodse opvoeding juister vond. De dames weigerden dit en verleenden later ook geen medewerking aan de uitspraak van de Hoge Raad, door het kind te laten onderduiken in een Belgisch klooster tot zij in 1961 meerderjarig was. Met het trotseren van de rechtspraak ontketende de kerk een internationaal schandaal.


 

Kinderspelletjes

Opmerkelijk is dan hoe na de oorlog het populairste spel voor jongetjes was oorlogje voeren en voor de meisjes verpleegstertje met hun witte theedoeken om hun hoofd, die heel wat hebben geamputeerd en darmen verwijderd. En samen deed je dan landverovertje. Met krijt tekende je de landen op de stoep, ging op je favoriete land staan en zei ‘ik verklaar de oorlog aan….’
Op het land rondom het De Mirandabad en verder richting Stadionkade werd veel militair materiaal gevonden. Jarenlang na de oorlog zag je op woensdag en zaterdagmiddag in onze straat de jongetjes met Duitse en Amerikaanse helmen op lopen, koppels om en riemen met patroontassen, grote bruin/groen gevlekte camouflagejassen, houten speren, zwaarden, schilden, pijl en boog en veel touw om te binden. Ik had die spullen ook, maar was in de ogen van de leiders wat te jong om mee te mogen doen. Een keer waagde ik het met een vriendje om de groep stiekem te achtervolgen langs de Amstel, maar vanwege onze geringe ervarenheid werden we ingerekend en naar het hoofdkwartier gebracht in een hol bovenop de ringdijk tussen de wilgen en bramenbossen. Het ging er grimmig aan toe, met een veroordeling tot de brandstapel. We werden vastgebonden aan een kleine boom en veel droge takken werden rondom ons opgestapeld, die inderdaad werden aangestoken. Ze wilden ons bang zien, wat goed lukte en net op tijd werden we losgemaakt.
In het verlengde hiervan lagen de straatgevechten zoals de Kuinderstraat tegen de Hunzestraat en de Kinderdijkstraat, waarbij ook grotere jongens van 18 en 19 jaar werden gemobiliseerd. Massale gevechten vonden op het land plaats en vooral in de moerassige gedeelten. Vermoedelijk was ik een jaar of acht en te klein voor deelname, maar als observator was ik onder de indruk hoe tegenstanders rug aan rug waren gebonden en met de benen opgetrokken aan een touw dat om hun nek zat. Heel professioneel. Waar hebben ze dat gezien?
Geleidelijk aan veranderde het karakter van het vermaak. Eddy de Bruin organiseerde bijeenkomsten op zijn zolderverdieping en demonstreerde natuur- en scheikundeproeven. Hij nam ons mee naar de Botshol en vertelde over de natuur. Dagen brachten wij er door.
Bij boer Jansen betaalde je 75 cent voor een boot met een dubbel stel riemen voor de hele dag. Eddy liet ons de zeeanemonen zien die hij vond bij de pieren van IJmuiden
Onze spelletjes veranderden. We kregen een autoped. Er waren geen auto’s dus we konden voetballen, ‘putten’ op de middenweg, steltlopen, diabolo, tollen en knikkeren.
Toen schoof het voetbal op van de straat naar het terrein achter het De Mirandabad. Iedereen had een echt voetbalshirt, maar dat was nooit gekocht. Altijd gekregen van een oudere jongen anders was het te duur en daarom altijd te groot.
Iedereen had ook een verschillend shirt. Ik droeg Neerlandia. Er was slechts één Ajaxshirt in de straat en die jongen werd zeer benijd, omdat het idee nou eenmaal was, dat je door dat shirt ook beter kon voetballen. De outfit was dus in orde, maar op 25 jongetjes in de straat was er maar eentje die een echte leren bal had. Een vijfje. Dat was de gevierde bink. Mijn vader gaf mij een bal en daarmee promoveerde ik ook tot populair persoon; je werd dan door minstens 15 jongens afgehaald . Een hele eer. ‘Dag mevrouw, komt Hannie met zijn bal?’ Hoewel, het was een viertje. De verkoper had mijn vader uitgelegd dat een kleinere bal meer geschikt was gezien mijn leeftijd, maar ik vond een grotere bal, een vijfje, echter. Na een paar uur voetballen hadden we dorst en gingen water vragen bij een van de villa’s langs de Wandelweg. Heel leuk, dat dat ons nooit is geweigerd, terwijl we al gauw met 15 of 20 jongens waren.
Het wonen aan de rand van de stad, zo dicht bij dat uitgestrekte ruige speelterrein is een zege voor een kind. Veel mensen maken nog steeds de fout, dat wat wij weten over de Drie Musketiers, Ivanhoe, Robin Hood, Erik de Noorman, kapitein Rob en Peer de Schuymer, verzonnen verhalen van bekende auteurs zouden zijn. Nee, die bestonden echt. Dat waren wij en we waren hard nodig ook. Zodra je de trottoirtegels van de Rivierenlaan verliet en het zand onder je voeten voelde, daalde de spanning op je neer. Met een zakmes sneed je een degen of rapier van een wilgentak en van karton maakte je een gevest als bescherming voor je hand. Je pijlpunten waren verzwaard met theelood van de flessen. Vervolgens was het flink aanpakken voor ons, want het barstte daar van de boeven die roofden, terroriseerden, huizen en kastelen verbrandden, arme stakkers ontvoerden. Achter elke struik zagen we er een paar zitten, maar tegen onze moed was niets bestand. Het gejuich van de geholpen slachtoffers klonk ons lang na. Met voldoening kijk ik terug, omdat wij altijd gewonnen hebben. Vanzelfsprekend dankzij onze tomeloze inzet.
Bewonderenswaardig was de inspanning die veel ouders deden om hun kinderen een leuk verjaardagsfeest te geven. Het werd doorgaans op de dag zelf gevierd ook als het door de week viel. Vader nam een middag vrij, wat op zich al een groot offer was omdat men niet meer dan twee weken vakantie had. Na de ranja met een rietje nam iedereen plaats op de vloer of op de tafel en werden de gehuurde filmpjes gedraaid van Walt Disney, de Dikke en de Dunne, etc. De vader-operateur sprak daarbij het commentaar en de lachsalvo’s waren niet gering, want op dit gebied was men vrijwel niets gewend. Mijn vader leverde een gigantische extra prestatie. Hij kookte de dag tevoren een flinke hoeveelheid vanillevla. Twee uur voordat de genodigde kinderen zouden arriveren kwam de kleine witte wagen van de IJscentrale de straat binnen rijden, waarin achter de dikke deuren ijsstaven lagen, waarvan een stuk werd afgebikt voor de bestelling van mijn vader. Dat was heel spectaculair: ijs in de zomer. Niemand begreep hoe dat kon. Koelkasten bestonden immers niet. De kinderen verdrongen zich om de wagen in de hoop een klein klontje te krijgen wat doorgaans ook gebeurde. Mijn vader sloeg het ijs aan stukken die hij in een grote bak legde en daarop kwam de vla in een schaal en hij klopte net zo lang met twee vorken tot het grote wonder was voltrokken en echt vanille-ijs kon worden uitgedeeld.

 

Andere interesses

Vervolgens werd het vissen populair. Eerst met schepnet achter de stekeltjes en de zoetwatermosselen aan in de Boerenwetering en later met de hengel op de palen in de Amstel bij de uitlaat van het stoomgemaal even voor Zorgvliet.
Of met de kano van Tonnie Beems lekker hard door de boeggolven van de schepen op de Amstel gaan. Daarna werd de muziek ontdekt. Met vriend Max Nunes van de Amsteldijk naar de jazzconcerten ’s nachts in het Concertgebouw. Als we geen kaartjes hadden gingen wij via de brandladder vanuit de fietsenstalling tegen de gevel op naar het dak. Daar stond altijd wel ergens een dakraam open.
Tonnie Beems richtte de South Cool Club op met bijeenkomsten in het Mirandapaviljoen. Mijn pick up werd dan geïnstalleerd om de platen te draaien, want de live muziek van trombonist Hans Stevens leek nergens op. De drieling Hans, Ruud en Fred van Buren uit de Rijnstraat waren altijd van de partij.

 

Topservice

De service in die tijd was niet gering. De slijter kwam met de bestelde drank aan huis. De apotheek bracht de medicijnen rond met een grote vierkante kist voor op de fiets. Voor de verjaardagen leverde de banketbakker het gebak in grote houten dozen. De bakker kwam dagelijks aan de deur en de manufacturen eens in de twee maanden. De vuilnismannen trokken met hun ratels door de straten, maar de schillen gaf je aan hen niet mee, daar kwam de schillenboer apart voor langs. De VAMI man was de sociaal/financiële spil in de wijk.
Overal de hoge trappen op met de melk en de yoghurt. Voor boter, eieren of slagroom weer extra naar beneden. Dan kwam het dikke boek met de kredietstaten, want iedereen kocht op de pof met eens per week afrekenen. Er werd een keertje overgeslagen en dan wordt de rekening hoog. ‘Te hoog; het komt niet uit, echt niet.’
De VAMI man hoort de problemen: ziekte; een andere fiets want lopen naar school is te ver voor dat kind; verandering van baan die nu minder betaalt, maar straks wordt het beter. Heus. De VAMI man kent het allemaal en komt met een afbetaalschema. Alles in het dikke boek met zijn inktpotlood waar hij af en toe aan moet likken. VAMI man, leverancier van zuivel, microkrediet, trooster en sociaal raadsman.

 

Gezelligheid

Hoewel tramlijn 25 bij ons het vertrek en eindpunt had, namen wij zelden de tram, niet alleen omdat wij te voet meestal sneller op het Rokin waren, maar het was ook veel gezelliger om door die leuke winkelstraten te gaan: Rijnstraat, Van Woustraat, Utrechtsestraat.
Even bij de aquariumzaak kijken in de Van Wou, de muziekzaak bij het Frederiksplein of bij de Doofpot van Max Tailleur naar binnen gluren.
Vlakbij waren ook gezellige zaken. Bij slagerij Dame in de Uiterwaardenstraat vroeg ik snijdsels van de vleeswaren voor de hond, waarvan ik het meeste zelf opat. Bij groenteboer Maarse er tegenover was altijd een gezellige sfeer en stond ik telkens weer verbaasd te kijken naar dat geniale apparaat dat de aardappeltjes kon krabben. Bakkerij Karsten in de Rijnstraat had zalige maanzaadbollen en gevulde koeken, maar voor bruinbrood met rozijnen liepen we door naar de bakker bij de Jozef Israelskade. Dan kwam je ook langs vishandel Hogenbirk en dat was een voordeel met die prima schol en lekkere garnalen. Natuurlijk stak je dan over, want ’s werelds beste slagroomwafels kocht je bij Kruijssen voor slechts 25 cent. En wat kon je voor een paar dubbeltjes niet allemaal krijgen bij Jamin? Toen ging je voor een kroket ook naar de banketbakker, die wisten hoe het moest. Dat zijn we nu vergeten, want ook Dobbe maakte dat vroeger heel anders. Het geheim zit in die dunne korst en dat lukt niet met machines en 6 euro voor een kroket vind je weer te duur. Een ijsje bij Joco of La Stella. Vaak zag ik de drie broers van Jacques Hermans in hun zaak in de Uiterwaardenstraat tegenover de kolenhandel als ik op weg was naar de bibliotheek van boekhandel Blankevoort of naar school in de P.L.Takstraat, met de kans dat ik onderweg in de Waalstraat Loes Steenman gedag kon zeggen of Ronnie Wolfraad. Heel vaak gebeurde het dat op het moment dat ik zijn huis passeerde in de Waalstraat, mijn schoolvriendje Ton Boot, die naast mij in de klas zat, de trap afdaalde om op het Museumplein zijn basketbaltalent verder te ontwikkelen. Ik had een prima speelmakker aan Henk Verhoeff in de Kuinderstraat, een geboren leider, die net als zijn oudere broer Chris naar Canada emigreerde. Ondanks mijn vele pogingen, ben ik er niet in geslaagd hem op te sporen. Na mijn schooltijd woonde ik tien jaar in de Geulstraat hoek Maasstraat, een plek die op de vroegere schoolroute lag via het poortje in de Roerstraat naar de Dintelstraat, uitstekend gesitueerd dicht bij die voortreffelijke banketbakkerij Oldenburg. Ceesje Keijzer en Gerby Sonderman woonden in de wolkenkrabber, waar vader Gerben Sonderman tijdens de oorlog een radio communicatiepost had ingericht voor het verzet. Verder denk ik aan Ben Elkerbout in de Hoendiepstraat of Vechtstraat, Fred van Loon, Rolf Draak en Ab Peerels hoek Rivierenlaan en Kuinderstraat.

 

De beste marketing

Een heerlijk uitje was het om naar de Albert Cuypmarkt te lopen en een praatje te maken met mijn oude schoolvriend Jacques van der Glas die daar met kleding en panty’s stond. En trouwens, als je marketing wil leren, hoef je niet perse naar een universiteit. Gewoon naar de Albert Cuyp is voldoende. Een koopman parkeert zijn dure slee in een zijstraat, zet midden op straat een kistje neer waar hij op gaat staan en verzamelt met grappen en kwinkslagen in no time een grote groep nieuwsgierigen en is binnen een uur door al zijn scheermesjes heen. Vlak bij de Ferdinand Bol drommen de mensen om een kar waar de koopman uitlegt dat zijn aanbieding zo fantastisch goed is, dat de klanten moeten beloven het pakket à 10 gulden niet ter plekke open te maken om te kijken wat erin zit, maar het geheim te bewaren tot zij thuis zijn. Anders is de lol er af. Een paar uur later was ook hij los. Hoe bestaat het. Tien gulden was niet niks en je wist niet wat er in zat. Humor en handel. Dat is nou op en top Amsterdams.

Voor de geïnteresseerde lezer: de herinneringen aan het laatste oorlogsjaar hebben uitgebreid aandacht gekregen in mijn boek ‘Haven in de mist’ dat in juni 2011 uitkwam.

 

Johan Frye

1 november 2011

johanfrye@aol.com

Omhoog

Terug naar de vorige pagina <<