Ingezonden bijdrage van Noes Nieuwenhuis

Terug naar de vorige pagina <<

 

index ingezonden

Nederland

Pagina van Noes Nieuwenhuis

e-mail adeswarte@planet.nl

" Doodongelukkig in een nieuwbouwwijk "

De stad had mensen nodig en die mensen moesten wonen.
Om de stad lagen weilanden, slootjes met hoge houten bruggetjes en boerderijen met bomen. Grote, dikke oude bomen.

De stad bedacht een plan: op die weilanden konden veel huizen staan. Je kon rijen huizen bouwen straat na straat en daar weer een laag bovenop en nog een laag en nog een laag, wel vier of vijf lagen opelkaar. Alle woonkeukens boven elkaar, alle slaapkamers recht boven elkaar, alle kranen boven elkaar en alle afvoerbuizen boven elkaar, alle w.c.'s en alle douches boven elkaar. Lintbouw: goedkoop en efficient: betonnen vloeren in één keer over de hele lengte van een rij woningen. De
wanden werden kant en klaar aangeleverd en met een hijskraan op hun plaats gebracht. De voor- en achtergevels bestonden uit houten raamwerken die eveneens met de hijskraan op het beton werden geplaatst en hoe de overgebleven ruimten werden ingevuld, hing af van de creativiteit van de
architect. Soms met glas en plastic platen, soms met glas en langwerpige stenen van beton.

Maar eerst moesten de weilanden, de boerderijen en de bomen verdwijnen. De slootjes met de houten bruggetjes moesten ook weg en werden rechte, brede kanalen. Niets mocht blijven staan. De herinneringen aan heerlijke fietstochten in de zomer en schaatstochten in de winter werden uitgewist door stedebouwers, die niet van mensen hielden. En alles werd kaal, troosteloos en levenloos. Zelfs de vogels gingen weg. Alleen veldmuisjes liepen tot hun verbazing niet meer in de velden, maar in fietsenboxen.
De architecten noemden hun bouwsels 'eerlijk': geen enkel ornament, geen enkele ronding, harde rechte lijnen. Het binnenste van de huizen moest getoond worden: de verwarmingsbuizen, de gasbuizen en de waterleidingbuizen mochten gezien worden en hoefden niet weggewerkt.
Plastic platen in felle kleuren aan de buitenkant van de voorgevel... dat was een prijs waard.
De mensen die in de stad kwamen werken voor de gemeente kregen bij voorrang een woonvergunning voor die huizen.
Ook wij behoorden tot de gelukkigen.

Het beton gonsde dag en nacht. Het gegier van de vliegtuigen die proefvluchten maakten boven het stadsdeel vond weerklank in het beton. Een dreun van een zwaar voorwerp dat op de vloer viel mengde zich over het hele blok in het concert van nooit aflatende geluiden. De 'bal gehakt' uit de
conference van Toon Hermans, waar de buren boven telkens weer om schaterden, kwam drie keer in de week voorbij. De muziek van de pubers beneden overstemde onze muziek en het nieuws hoefden we nooit aan te zetten, want die hoorden we wel van de buren opzij.

Nooit rust....het filter in m¹n hoofd, dat geluiden die je niet wilt horen moet buitensluiten, werkte niet meer. M¹n huid was flinterdun geworden en de muziek, het gegons, gegier, getimmer, gedreun en het gehuil van kleine kinderen kroop door mijn poriën naar binnen. Ik voelde me nergens meer veilig in huis en een wee gevoel van angst overheerste alle andere gevoelens. Zo gauw de kinderen naar bed waren verstopte ik me in bed met dopjes in m¹n oren en de dekens over m¹n hoofd getrokken.
Langzaamaan voltrok zich het noodlot: ik kon me niet meer concentreren op iets anders dan geluid. Ik kon niet meer werken, niet meer lezen, niet meer naar muziek luisteren, geen vrienden meer ontvangen, ik kon alleen nog maar buiten ronddolen.

Maar je moet altijd weer naar huis: naar dat huis, dat geen veiligheid biedt. Op een dag vluchtte ik de oude stad in. Ik zocht naar vertrouwde straten.
Het Hoofddorpplein, de Zeilstraat, de Amstelveense weg, de Overtoom. Drukke lawaaierige straten, maar er liepen mensen en er waren bomen. Iedere plek had een geschiedenis.

Ik liep en liep maar door en zag mezelf lopen. Dat was een beangstigende gewaarwording, alsof ik m¹n greep op de werkelijkheid verloor. De huizen kwamen steeds dichter naar elkaar, de straat leek smaller te worden. Wat moest ik daar? Ik kreeg een gevoel alsof de straat me terugwees;
--Wat doe je hier? Je hebt hier niets te zoeken. Je woont hier niet en je hebt hier ook nooit gewoond. Er is hier geen plaats voor jou.
Ik werd licht in m¹n hoofd en trilde over m¹n hele lichaam. Kon ik maar ergens een kopje koffie drinken. Maar om alleen een kopje koffie te gaan drinken, daarvoor had je als vrouw toch wel een steviger houding nodig dan ik nu op kon opbrengen.

Lopen...lopen .. om dat weeë gevoel kwijt te raken.
Langs het Vondelpark, naar de Van Baerlestraat... Nu kwam ik op bekend terrein, de stad werd vriendelijker voor me en ik werd rustiger. In iedere straat, op ieder plein herkenningen: hier was ik naar school gegaan, hier was de bibliotheek, hier had ik ijs gegeten, hier fietste ik met m¹n lief, hier waren de straten met liefde geplaveid. Hier waren de huizen met liefde gebouwd.
Ik liep over de brug met de beelden van kleine kindertjes. De Churchillaan spreidde zijn armen uit:
--Kom maar terug, er zijn hier al zoveel mensen niet meer, maar de herinneringen zijn er wel. Iedere steen kan je er van vertellen. Het verleden leeft hier nog. Aan iedere straathoek hebben beeldhouwers gebouwd, de schoorstenen lijken soms op pagodes. De meeste huizen hebben schuine daken en in de goten van die daken lopen katten, die plotseling verdwijnen in een zolderraam. Op de hoeken zijn winkels, waar je kunt praten met de winkeliers.
Aan de rand van de wijk zijn nog slootjes en oude bomen, maar er is ook de rivier de Amstel die naar water en boten ruikt. Er ligt een kerkhof, er is een echt park met rhodondendrons en kippen. Er is zelfs een molen, waar Rembrandt nog geschilderd heeft. En als je de wijk weer in gaat loop je door brede lanen met hoge dikke bomen, waarvan de bladeren ritselen.

Ja, ik wist het nog: er zijn zo maar poortjes en bochten in de huizenrijen, die nergen anders toe dienen dan om het een beetje spannend te maken.
Uitstekende erkers, inhammen, trappetjes, waar kinderen aan de ene kant opklimmen en aan de andere kant afspringen. Overal ornamenten die niet nodig zijn, maar waar je heel blij van wordt.

Ik moest terug en pakte de bus naar huis. Daar was natuurlijk niets veranderd. Integendeel; de buurvrouw beneden werd weggehaald door een ambulance, omdat ze het huis in brand wilde steken. Haar dochters lieten hun muziek zo hard mogelijk door de flat schallen.

De deur viel dicht met een harde klap, die nog secondenlang nagalmde. Mijn stappen op de betonnen trap klonken hol door het trappenhuis. Het weeë angstgevoel bekroop me weer.

--Kom een poosje bij ons wonen.

Op één van m¹n dwaaltochten buitenshuis was ik bij m¹n oude schoolvriendin gaan uithuilen en nu besloot ik haar aanbod te aanvaarden. Als ik tot rust zou komen kon ik misschien bedenken, hoe het nu verder moest.

De woningbouwvereniging raadde me aan een advertentie in het blad van de vereniging te plaatsen. Ze gaven me echter niet veel kans.
--Waar u wilt wonen, daar wil iedereen wel wonen.

Het lukte! Er waren mensen, die graag in een buitenwijk wilden wonen. En die mensen woonden in de Rivierenbuurt. Ze kwamen kijken en ik bad, dat de meiden beneden hun muziek zouden temperen en dat de buren opzij geen ruzie zouden maken. De bezoekers waren Hagenaars. Ze hadden geen enkele binding met Amsterdam en wilden liever in een frisse nieuwe wijk wonen. Toen ze vroegen, waarom wij hier weg wilden, mompelde ik iets van:
--naar m¹n oude buurt, waar ik nog veel vrienden heb.
Ik schaamde me wel, maar tenslotte had ik niet helemaal gelogen.

Weken later werd ik gebeld door de man die nu in ons oude huis woonde.

--Nu zal je 't hebben, dacht ik, ze hebben begrepen, waarom we weg wilden.

Hij informeerde of we tevreden waren over het huis . Ik zei dat we blij waren weer in onze oude buurt te wonen en dat we bezig waren het huis op te knappen. Angstvallig vermeed ik naar hún bevindingen te vragen.

-Tja, u bent in een oud huis gekomen, waar de huisbaas niets aan doet en wij hebben er ook niets aan gedaan, omdat we toch weg wilden. Dit huis zit prima in de verf. Maar ik bel u eigenlijk om nog iets te vragen.
--Nu komt het, dacht ik.

--Er zit een tik in de verwarmingsbuizen, weet u ook wat we daaraan kunnen doen?

Nooit gehoord!

Op de dag van de verhuizing ben ik op de dijk geklommen, die tussen de oude stad en de nieuwe was aangelegd , omdat daar een snelweg moest komen.
Ik keek naar de steenwoestijn, die ik achter me gelaten had; wie had dit ooit bedacht? Een stad uit de grond gestampt, zo snel en zo goedkoop mogelijk. En allen, die er aan bouwden hadden er grof geld aan verdiend: de aannemers, de onderaannemers en de arbeiders. Fraude? Zo voelde het niet, 't was immers gewoon om afspraakjes te maken en is het spreekwoord niet;
"Wie appelen vaart, die appelen eet?" Maar het was wel fraude. Later kwamen er reportages in de krant met foto¹s van wat er allemaal mis was met die huizen.

De overgevoeligheid voor geluiden ben ik nooit meer kwijtgeraakt, maar in de buurt , die gebouwd is door architecten, die van mensen hielden, zoals Berlage en zijn tijdgenoten, kon ik er wel mee leven. Ik voelde me niet langer ontheemd.

Dit verhaal speelt omstreeks 1961.

Sonnet:

Ik hou niet van die strakbetonnen wijken,
waar alle huizen eender zijn
en koud en kil en zielloos lijken.
Hun harde lijnen doen me pijn.

Ik zoek vergeefs een ornament.
Maar vind geen balsem voor mijn ogen,
want  strakke eenvoud is de trend.
Geen enk¹ le lijn mag hier gebogen.

'k Ga terug naar waar ik ben geboren:
een buurt met straten als rivieren
en pleinen die voor ruimte zorgen.

Waar lanen omzoomd door populieren.
en beelden tot het straatbeeld horen.
Daar voelen mensen zich geborgen.

27-11-2004


Noes Nieuwenhuis

Noes Nieuwenhuis, 25 november 2004

omhoog

Terug naar de vorige pagina <<