241 - Amstellaan 79 en Lochem


Twee jaar geleden schreef ik een boekje over de geschiedenis van een Joodse Lochemse familie, de familie Koopman. Het boekje was getiteld: Lochem, Emmastraat 25, een Ner Nesjam voor een familie.

In april 2010 is het boekje gepresenteerd aan de nabestaanden en later op grote schaal verspreid in de gemeente Lochem. Bij de presentatie heb ik de volgende woorden uitgesproken, woorden waarin iets doorklonk van mijn eerste levensjaren in de sigarenwinkel op de hoek van de Vechtstraat en de Amstellaan.

Ik ben geboren in 1942 in wat toen door Amsterdammers, en velen doen dat nog steeds, Plan-Zuid genoemd werd. Mijn ouders dreven daar op de hoek van de Amstellaan en de Vechtstraat, een bescheiden sigarenwinkel. Beter gezegd: mijn moeder dreef de winkel en mijn vader scharrelde met een vrijstelling voor de Arbeitseinsatz op zak meestentijds rond op het varkensboerderijtje van zijn ouders in de Zaanstreek.

Er zat allengs minder loop in de zaak: de voorraad rookwaren raakte op en werd niet meer aangevuld en de klanten bleven weg. De klanten, die het winkeltje beschouwden als hun toevluchtoord, werden bij de vele razzia’s opgepakt of opgeroepen om te vertrekken en uit hun huizen gejaagd. De woningen van de vertrokkenen werden leeggehaald, geplunderd en soms opnieuw bewoond. Mijn moeder moet ze hebben zien gaan:

Judith Bierschenk-Querido van nummer 75 I, Arthur Rosen van 75 III, Ernst Erich Heilfron, van eenhoog, Simon Rodrigues Garcia, van driehoog, Isidor Frank, Elsa Frank-Rosenbusch, Heinz Frank , Kurt Frank, en Sally Rosenbusch, de vader van Elsa, ook van driehoog, Wolf Blitz en Branca Blitz-Waas, Vechtstraat 60 huis [zij moeten mijn eerste babygekrijs hebben gehoord] Debora Van Praag-Woudstra uit de Vechtstraat 60 I, Jacob Andries Willing, Annie Willing-Pool, Alfred James Willing en Lia Ernelie Willing, Vechtstraat 60 II.

Mijn moeder moet ze hebben zien gaan, vanachter de vitrage in de woonkamer aan de Vechtstraat of vanachter de lege etalagestelling in de winkel, over het Victorieplein (toen Daniel Willinkplein red.), naar het plantsoen voor de Wolkenkrabber. Ze moet ze hebben ziet zitten wachten op de geduldige trams die ze naar het station zouden brengen en verder.

Zo hebben we ze hier in Lochem ook zien gaan: de families die jarenlang deel uitmaakten van de Lochemse gemeenschap. Sommigen kwamen terug, de meesten niet. Hun namen staan op de plaquette van wat ooit hun sjoel, hun Huis van Samenkomst, was.

Zo zie ik Bertha, die liever Bep werd genoemd, met haar moeder Hendrika op een zonnige aprilmorgen in 1943 de Emmastraat uitlopen, bepakt en bezakt als voor een lange reis. Er hangt al iets van voorjaar in de lucht.
Ik zie dat Bertha zich nog even omdraait, wat losjes zwaait naar haar vriendinnen Gerda en Joke Bronstijn in de overigens verlaten straat. Ik zie dat haar moeder stilstaat in verwarring en vergeefs naar de sleutels zoekt die ze toch in haar jaszak had gestoken en Bertha haar geruststellend het sleutelbosje met de etiketten voorhoudt. Ik zie dat Rika ook nog even haar ogen gericht houdt op het venster van de kamer van de jongens. ‘De jongens, hè?’ zucht ze, ‘maar Corrie en Andries zitten goed, toch?’ Ik hoor het haar zeggen: ‘Laten we voortmaken. Straks komen we te laat en dan krijgen we nog problemen.’ Ik zie ze even inhouden bij de winkel van Hassink en de ongemakkelijke zakken even verschikken op hun schouders. Bij de tuin van Roelofsen ruiken ze al de geur van het brood van bakker Postel. Ze slaan de hoek om van de Nieuwstad, die twee vrouwen, en ik zal ze, ook al haast ik mij, niet meer zien.
De onlangs overleden schrijver Rudy Kousbroek, die een groot deel van zijn jeugd in een Jappenkamp doorbracht, schreef: ‘Het treurigste gevoel dat ik ken, is de weg weten in een huis dat niet meer bestaat’.
Zij die terugkeerden, zagen een stad met huizen die ze niet meer herkenden als de hunne, een stad ook die hén vaak niet meer wilde kennen, maar waar de huizen ondanks alles iets van de ziel van de verdrevenen en vermoorden hadden bewaard, huizen ook na de oorlog nog bezet door vreemden en meestal vergeefs wachtend op hen die daar hun lief en leed hadden gedeeld en niet meer kwamen opdagen.
Ik hoop dat dit boekje – niet míjn boekje, want het is een boekje geschreven door velen - de vermoorde Lochemse Joden zal eren en hun geschiedenis, hun huis waaruit ze onschuldig werden verdreven: H. Postelweg 17, Kastanjelaan 1, Markt 25, Markt 9, Oosterwal 19, Walderstraat 8, Walderstraat 12, Walderstraat 17, Smeestraat 15, Emmastraat 25 ….ach, en zoveel adressen meer.

Cees Derlagen