259 - Straatventers en neringdoenden 1950 - 1960

Straatventers en neringdoenden in en rond de Dintelstraat. (1950 – 1960)

Als je naar die oude foto’s uit de dertiger en veertiger jaren kijkt, is het net of onze buurt uitgestorven is. Maar was dat wel zo? In de jaren ’50 gonsde het in elk geval van de activiteiten op straat en dat zal onder normale omstandigheden 10 en 20 jaar eerder waarschijnlijk niet anders geweest zijn, met uitzondering natuurlijk van de zwaarste oorlogsjaren. Een bonte stoet aan straatventers en andere neringdoenden trok voorbij. Je had er bij die elke dag kwamen, anderen kwamen een of twee keer per week of met nog grotere tussenpozen.


De melkboer kwam in elk geval iedere dag. We kenden de bezorgers ook bij naam, Cor en Henk. We hielpen Cor vaak, die ons uit dankbaarheid tendentieuze gedichtjes leerde. Hij was in dienst bij Onrust uit de Scheldestraat en er stond met grote letters V.A.M.I. op de zware handkar. Wij hielpen door bestellingen naar boven te brengen. Maar het leukst was het als er losse melk gekocht werd. Er waren twee maatbekers (misschien wel meer, maar dat herinner ik me niet) van een hele en een halve liter. De huisvrouwen kwamen dan meestal met een pan naar beneden en letten er nauwkeurig op dat er precies werd afgemeten uit de grote melkbus. Er was natuurlijk ook flessenmelk met als bijzondere de ‘dubbel gestoomde’. Dat was een soort gesteriliseerde melk in een fles met een kroonkurk. De melkboer had vaste adressen waar aangebeld werd.
Ook de bakkerskar van Frans Post, hoek Dintelstraat – Rooseveltlaan was een bekend gezicht in de straat met vaste afnemers. Wij haalden het brood zelf bij Post. Ik herinner me dat ik voor een halfje bruin een stuiver meekreeg en dan zelfs nog wisselgeld ontving!
Volgens mij kwam er ook een groenteboer langs de deur en zeker de olieman, die onder andere petroleum leverde voor het sudderpetroleumstel in de keuken en de Aladin-oliekachel.
 
oliestel   
Verder was er natuurlijk de schillenboer, die wat we tegenwoordig gft-afval noemen, kwam ophalen. Echt met paard en wagen en om de kar hing de rijke geur van verrotting. Een bijzondere plaats nam de bezorger van weekbladen in. Hij belde aan en riep dan de naam van het blad waarop de bewoners geabonneerd waren, naar boven. Bij ons was dat ‘Sjors van de Rebellenclub’. Ook hem, meneer Jesserun, hielp ik graag. We noemden hem de Panorama-man, naar het bekende weekblad. Het mooiste vond ik als hij bij bepaalde klanten een vrouwenmagazine ging afleveren en dan de naam naar boven riep: ‘Geheel voor u, mevrouw!’ Volgens mij voelde ik toen al dat er ergens een dubbele bodem in zat. Ook kwamen iedere dag de diverse krantenjongens of –meisjes.

De volgende categorie belde niet aan, maar maakte lawaai op straat. De voddenman riep: ‘Voddo’, de visboer riep: ‘Gerookte makreluh’. Er was ook iemand die aanmaakhout voor de kolenkachels verkocht en die klanten lokte met de kreet: ‘Aanmaakhout’ uitgeroepen met diepe, schorre stem. Overigens werden de kolen voor de kachels natuurlijk ook aan huis bezorgd, soms los, soms in bruine papieren zakken. Er kwam ook regelmatig een scharensliep langs, maar of die iets riep, weet ik niet meer.

Sommige vuilnisbakken krijgen een tweede levenMeer kabaal maakte de Gemeente Reiniging bij het legen van de vuilnisbakken. Eerst de ratel als herinnering, dan het gerammel van het legen van de emmers. Fascinerend vond ik het als de vuilnisauto moest ‘opschudden’. Door een vernuftig mechanisme kon de bak van achteren opgetild worden en een paar keer bewogen, om zo het afval in de bak te verdelen. Ik zag er een groot soort insect in, dat de staart dreigend ophief. Regelmatig kwam er een straatveger langs op een soort bakfiets, gewapend met takkenbezem en schep. Hij veegde vooral de goten schoon.

Muziek werd er ook gemaakt. Het draaiorgel, het pierement noemde mijn vader dat op z’n Wittenburgs, maakte diepe indruk. Mijn moeder gooide van twee hoog altijd een vierkanten zinken stuivertje naar beneden. Af en toe kwam er een soort Volendams driemansorkest dat muziek maakte en dansjes aan de kinderen leerde. Ik herinner me nog een soort van ‘steppen’ op de stoeprand. Straatzangers waren er ook. Het was in elk geval nooit stil op straat. En dan waren er nog de thuiswerkers. Als ik naar school liep en de Rooseveltlaan overgestoken was, zat er in eerste huis in de Dintelstraat een mevrouw voor het raam professioneel nylonkousen te herstellen. En verderop, op de hoek van de Dintelstraat en de Uiterwaardenstraat, woonde een vioolbouwer. Ook daar heb ik vaak naar binnen gekeken, want zo’n schouwspel van prachtig houtbewerken en verfijnde techniek zag je niet vaak. Op de hoek van de Geleenstraat en de Molenbeekstraat zat in een gewone benedenwoning mijn kapper, onlangs prachtig beschreven door Frank Dekeling. (zie: De dorpskapper in Amsterdam)

FietsenstallingOok in de Molenbeekstraat zat onze fietsenstalling. Meneer Berrevoets zwaaide daar de scepter, of liever het gereedschap. Er zaten ook stallingen in de Scheldestraat, nu Europaplein, en in de Maasstraat. Die twee lagen onder straatniveau. Voor de auto’s waren er in de buurt twee garages, een in de Niersstraat hoek Molenbeekstraat, in mijn herinnering Garage Van de Berg maar dat kan fout zijn, en op het Scheldeplein de Sieberggarage, compleet met oprit naar de eerste etage, wat mij als kind mateloos boeide: auto’s naar één hoog! In beide garages zit nu trouwens een filiaal van Albert Hein.

De dagelijkse boodschappen, zeker voor we een koelkast hadden, deed mijn moeder vooral in de Maasstraat. Vanuit de Dintelstraat links af de Niersstraat in naar de Maasstraat. Op de rechterhoek zat een wijnhandel, dan onze groenteman , Zorge (‘kwaliteit is onze reclame’), dan een winkel met rouwbloemen en dan op de hoek  van de Rooseveltlaan een banketbakker, die mijn moeder om voor mij onbegrijpelijke reden Veenboer noemde. Daar betrokken wij bij gelegenheid gebakjes van. Op de hoek aan de overkant van de Rooseveltlaan zat VANA, onze kruidenier, daarna onze slager, Meijer (hoe kon dat anders), een melkboer en dan op de hoek van de Uiterwaardenstraat een bloemenwinkel.

Spaarbankboekje van de Spaarbank voor de Stad AmsterdamVerderop zat net in de knik van de Maasstraat onze schoenmaker. Aan de overkant vanaf de Uiterwaardenstraat zat richting Rooseveltlaan een groenteman, de apotheek en boekhandel Apollo. Dan weer de Rooseveltlaan oversteken. De eerste winkel was drogisterij Van de Groep, dan snoepwinkel Pasja, vol heerlijkheden, dan een kapper. Er volgenden wat winkels die ik ‘kwijt’ ben, maar dan vlak bij de Roerstraat, Graat, een winkeltje waar je o.a. Zwart-op-wit kon kopen. Vervolgens een sigarenzaak waar ik voor mijn vader vaak Senator en Van Rossem’s Troost moest halen. En dan Vander Linden, op de hoek, een garen- en bandwinkel. Op de andere hoek zat (en zit) Vork, de groenteman, waar je geschrapte aardappeltjes kon kopen. Voorbij de Biesboschstraat zat de kolenboer. 06 De verbinding tussen toen en nu - IJssalon VenetiëMaasstraat maar weer oversteken. Tussen Geul - en Geleenstraat zat o.a . de Spaarbank voor de Stad Amsterdam, en onze wijnhandel. In de Geleenstraat groentehandel Pauws, snackbar Oase, eerst banketbakker en ijswinkel, later vooral patat, en op de hoek van de Maasstraat De Gruyter, 10% korting via kassabonnetjes én het Snoepje van de week. 
Dan weer richting Niersstraat een vishandel, later platenzaak F.Lingen (hier kocht ik mijn eerste singles), een bakker, een slager, de speelgoedwinkel, dan Meijes & Höweler, huishoudelijke artikelen, en op de hoek Albert Hein. Andere winkels die ik nog weet zijn Wijnhandel Beaujolais in de Scheldestraat en daar tegenover Simon de Wit. Voor Beaujolais heb ik een tijdje de bestellingen weggebracht, voor ik een krantenwijk in Buitenveldert ging doen.

En laat ik vooral eindigen met Venetië, dé ijswinkel in de Scheldestraat. De zaak zit er nog steeds. En nog steeds in hetzelfde ritme, zomers open, ’s winters dicht. 

Arend Meijer, december 2012