Amsterdamse
School (1915-1940)
De industriële revolutie
halverwege de vorige eeuw bracht een ommezwaai in de samenleving
teweeg, die een grote groei van de steden tot gevolg had. De
werkgelegenheid in Amsterdam nam toe en trok vele arbeiders naar
Amsterdam. Al deze arbeiders moesten natuurlijk woonruimte
hebben, met hun (grote) gezinnen. Voor de arme arbeiders was
huisvesting schaars en onbetaalbaar. Er moest dus drastisch iets
veranderen aan de volkshuisvesting in de stad.
gedicht Karel
N.L. Grazell
Amsterdamse
School
Ze kregen opdracht niet huis na huis
na huis te bouwen, en elk huis anders,
maar stratenlange wanden te maken
zonder al te monotoon en saai te zijn.
Achter hun ruggen hing nog de eeuw
van besmookte fabrieksmuren en van
fluwelen gordijnen, levend soms door
trekkoorden of tocht. Ze verkoren wat
andere kunsten, niet alle, niet muziek:
die kon niet in steen, niet de dichtkunst:
die was niet van de werkelijkheid. En
ze dachten aan scheepswanden en aan
Minangkabause gemeenschapshuizen:
daarin zijn vele woonsten. Er kwamen
lange blokken, en je zag ronde hoeken
en spitse ramen en dansende balkons
en beeldhouw en ontworpen deuren en
zo bouwden ze ook de Rivierenbuurt:
tjokvol woonplezier, boordevol poëzie.
Met de Woningwet van 1901 werd
door woningbouwverenigingen en de gemeente een nieuwe visie
ontwikkeld op het gebied van de volkshuisvesting. Grote
aantallen woningen werden gerealiseerd en de stad begon langzaam
een nieuwe vorm te krijgen. De wijk De Pijp kreeg in die tijd
veel kritiek. Het was de laatste wijk die nog op de oude
polderverkaveling geënt was, waardoor je relatief kleine
percelen kreeg. In deze buurt was ook weinig plaats voor groen.
In de nieuwe stadsplannen veranderde dat. De nieuwe buurt (Zuid)
zou een monumentaal karakter krijgen, met brede lanen.
Ten gevolge van de enorme
stadsuitbreiding moest ook de Dienst Publieke Werken grote
activiteit ontplooien. De nieuwe wijken moesten immers ook
worden voorzien van bestrating, riolering en straatmeubilair; er
waren badhuizen en scholen nodig en kantoren voor gemeentelijke
diensten. Ook moesten er in de nieuwe wijken bruggen komen en
veel oude bruggen in de stad vernieuwd worden.
Rond de eeuwwisseling was er
sprake van een specifiek cultureel klimaat, waarin de
ontwikkeling van een nieuwe architectuur goed kon gedijen. Als
reactie op de zogenaamde neo-stijlen ontwikkelt
Berlage een geheel eigen stijl, waarvan de Amsterdamse
School de directe opvolger is. Het belangrijkste werk van
Berlage is de Koopmansbeurs op het Beursplein, bekend geworden
als de Beurs van Berlage. Onder de verzamelnaam Amsterdamse
School vallen architecten die het nieuwe zochten in de
decoratieve versiering van de gevels. Uitbundig metselwerk langs
schoorstenen, daklijsten, kozijnen en vooral de vormgeving van
de hoeken moesten de gevels reliëf geven. Ook de accenten die
gegeven werden bij de deuren, portieken en doorgangen zijn
opvallend voor het werk van de Amsterdamse School.
Een eerste voorbeeld van de
Amsterdamse School is het huizenblok aan de Johannes
Vermeerplein/Gabriël Metsustraat van
M. de Klerk (1911/1912). Rond dezelfde periode ontstaat ook
het Scheepvaarthuis aan de Prins Hendrikkade van
Van der Mey (1913/1916). Deze werken hebben nog sterk
verticale accenten, tot dan toe zo bepalend voor de Nederlandse
architectuur. De horizontale lijn zal hierna echter een van de
meest karakteristieke eigenschappen van de Amsterdamse School
worden; door nieuwe constructies van gewapend beton of staal was
het nu mogelijk een raam in een bakstenen muur breder te maken
dan de hoogte.
Bron: Bureau Monumenten en Archeologie
Zie ook de eigen fotopresentatie >>
|