De ketters van de overkant - door Henriëtte Lakmaker

Terug naar de vorige pagina <<

 

Dit artikel is eerder gepubliceerd in- en met toestemming van de redactie van Ons Amsterdam overgenomen
Ons Amsterdam

* noot van de redactie: dit artikel is gedateerd (1996) sommige situaties zijn daarom veranderd of bestaan niet meer.

De ketters van de overkant
verzuiling in de Rivierenbuurt
Door Henriëtte Lakmaker

Hoe verzuild was de Rivierenbuurt vóór 1960? Leefden de bewoners langs elkaar heen, kochten zij hun brood alleen bij de 'eigen' bakker, stuurden zij hun kinderen alleen naar de 'eigen' school? Spraken zij überhaupt met elkaar? Lezers van dit blad zetten op ons verzoek hun herinneringen op papier.
Wat bleek? Het viel wel mee, met die hokjesgeest.

Tussen de Eerste Wereldoorlog en de jaren zestig was Nederland in de greep vim de 'verzuiling': de strikte maatschappelijke verdeling naar godsdienst of wereldbeschouwing. De verschillende zuilen - katholieken, protestanten, joden, socialisten en 'neutralen' - hadden ieder hun eigen partijen, scholen, verenigingen, vakbonden, ziekenhuizen, omroepen, enzovoorts. Ondanks dreigende taal van kansel, altaar en katheder, had men natuurlijk wel contact met 'andersdenkenden', al was het maar omdat ze je buren waren. Wat was er nu eigenlijk te merken van die verzuiling in een willekeurige Amsterdamse buurt als de Rivierenbuurt?

De enkele lezers die ons schreven, kunnen onmogelijk representatief zijn voor alle buurtbewoners.
Opvallend is dat de zes briefschrijvers, van welk geloof ook, opgroeiden in een tamelijk ruimdenkende sfeer. Toch verschillen hun verhalen soms opmerkelijk. De een vertelt dat er een strikte scheiding bestond tussen de gezindten; de ander herinnert zich daar niets van. Ervaringen verschillen en geheugens werken nu eenmaal anders dan de historicus graag wil. In de brieven is bijvoorbeeld te lezen wat een enorme schok de verdwijning van de joodse bewoners uit de Rivierenbuurt is geweest.
Die deportaties drongen de tegenstellingen tussen andere groepen naar de achtergrond: vergeleken met het lot van zoveel Amsterdamse joden is de vijandschap tussen 'papen' en 'zwarte kousen' maar een bagatel. De tegenstelling tussen 'slacht­
offers' en 'daders' overschaduwde sindsdien alle andere controverses in de buurt. "Er was maar één 'zuil' waar absoluut niet mee werd omgegaan en dat waren ex-NSB-families," schrijft Bob Polak, sinds zijn geboorte in 1947 wonend in de Vechtstraat.

De Rivierenbuurt in 1937. Amstellaan, Noorder-Amstellaan. Zuider-Arnstellaan en Daniël Willinkplein heten nu Vrijheidslaan, Churchililaan, Rooseveltlaan en Victorieplein. Nummer 215A op de kaart is de Wolkenkrabber, 256 is de Sint Thomas van Aquinokerk en 317 de Waalkerk. Detail van kaart 'Zuid' uit een plattegrondenboekje van uitgeverij Van Holkema & Warendorf.

Geen opvallend kerkelijke buurt
In 1917 aanvaardde de raad, na veel bijstellingen, Berlages befaamde Plan-Zuid. Het gebied in de bocht van de Amstel, aan de westkant begrensd door de Boerenwetering, werd vanaf de jaren twintig ingevuld door particuliere bouwbedrijven en woningbouwverenigingen. De kerken volgden. In april 1926 wijdde bisschop Callier de Sint Thomas van Aquinokerk in, op de hoek van de Rijn- en de Lekstraat. Pastoor Dickmann en zijn kapelaans behoorden tot de orde der dominicanen en bewoonden de pastorie achter de kerk, Vechtstraat 86. In ditzelfde blok ontwierp architect Jac. Duncker de Sint Catharina Fröbelschool (Rijnstraat 115, nu wijkcentrum), de Sint Catharinaschool (lagere school voor meisjes, met Zusterhuis, Vechtstraat 88-90, en enkele winkelhuizen. "Waar je nu Turkse vrouwen langgewaad de straat ziet uitlopen naar de Amstel, zag je indertijd de nonnetjes schrijden," aldus overbuurman Polak.

 

Inwijding van de Sint Thomas van Aquinokerk in de Rijnstraat. april 1926, door de bisschop van Haarlem, mgr. Callier.   Lekstraat 63, omstreeks
30 november 1937, de dag dat de nieuwe synagoge ingewijd werd.

De protestanten waren minder snel. In de IJselstraat verrees in 1936 de gereformeerde Waalkerk, die in 1989 weer werd afgebroken. De lutherse Maarten Lutherkerk, op de hoek Uiterwaardenstraat/Dintelstraat. kreeg in 1937 de gedenksteen ingemetseld. En op een andere hoek, bij de Zuider Amstellaan (Rooseveltlaan). ontstond tegelijk een
remonstrantse enclave, niet een kapel en een bejaardenhuis. Ook de hervormden maakten plannen voor een eigen kerk in de Rivierenbuurt, maar pas in 1955 (vertraagd door de-oorlog) werd de Maranathakerk in de Hunzestraat in gebruik genomen. Tot die tijd kerkten de hervormden onder meer in de tramremise in de Lekstraat.
De religieuze joden hadden aanvankelijk alleen een informeel sjoeltje in de Waalstraat of ze gingen de buurt uit, naar de synagoge op het Jacob Obrechtplein. In 1937 opende de vereniging Benei Teimon (Kinderen van Zuid) een gloednieuwe synagoge in de Lekstraat, ontworpen door A. Elzas in de stijl van de Nieuwe Zakelijkheid. In dit gebouw is nu (nog) het Verzetsmuseum gevestigd; een bijgebouw in de Lekstraat functioneert als sjoel.
Toch was de Rivierenbuurt niet opvallend kerks.
Bij de volkstelling van 1930 bleek 36% van de bevolking onkerkelijk, iets meer dan het stedelijk gemiddelde. De kerkelijke bevolking bestond uit: 20% katholieken (heel Amsterdam 22%). 29% protestanten (Amsterdam 34%) en 15% joden (Amsterdam 9%). Rond 1920 had wethouder De Miranda de sanering van de verkrotte jodenbuurt rond het Waterlooplein krachtig ter hand genomen en de meeste bewoners verhuisden naar de Oosterpark- en de Transvaalbuurt. De rijkeren trokken naar de Rivierenbuurt. In 1940 woonde daar ongeveer een derde van de Amsterdamse joden. Een echte zuil vormden de joden eigenlijk niet. Ze hadden wel hun eigen tradities, godshuizen en verenigingen, maar hun kinderen gingen naar de openbare school en in hun stemgedrag waren ze verdeeld:
sommigen stemden op de SDAP, anderen op de communisten en weer anderen op de (conservatieve of vrijzinnige) liberalen.

Katholieke en protestantse straten
De woningbouwverenigingen speelden een belangrijke rol bij de geografische verdeling van de gezindten, want zij konden eisen stellen aan hun huurders. Dat kwam het treffendst tot uiting in de blokken tussen Dintelstraat. Waalstraat, Uiterwaardenstraat en Rivierenlaan (President Kennedylaan), gebouwd tussen 1936 en 1939. De Remonstrantse Woningstichting had huizen tussen de Uiterwaardenstraat, Dintelstraat, Maasstraat en Rivierenlaan. Tussen de Bernissestraat (18-62) en de Maasstraat (153-203) lag het 'papendorp'. Dit blok was eigendom van de R.K. Woningbouwvereniging Het Oosten en werd uitsluitend door katholieken bewoond.

 

Uiterwaardenstraat 283. Gemeentezang bij de inmetseling van de gedenksteen van de nieuwe Maarten Lutherkerk op 8 mei 1937.   Maasstraat 153, hoek Uiterwaardenstraat in 1939 met de winkel van de katholieke slager lesger.

Dat gold ook voor de huizen tussen de Bernissestraat (1-61) en de Alblasstraat (2-36), althans die ten noorden van de verbindende Swalmstraat. Ten zuiden van de Swalmstraat echter (Bernissestraat 35-61 en Alblasstraat 40-66). lag een woningblokje van de protestantse woningbouwvereniging Patrimonium. En aan de overkant van de Alblasstraat (1-57) waren álle woningen van Patrimonium. "De mensen in deze buurt waren zeer proper," herinnert zich W.W. Swart-van Rietschote, geboren in 1927. De knop van de buitendeur werd op zaterdagavond gepoetst, er werd een doekje om geknoopt tegen de vingerafdrukken en op de dag des Heeren ging het doekje er weer af. Binnen stonden de stoelen kaarsrecht rond de eettafel, als waren zij Colijn zelf. Tussen de Moerdijkstraat (1 -51 ) en de Waalstraat (1 32-1 82) woonden de socialisten, in huizen van Onze Woning. Een zee van rode vlaggen wapperde er op de eerste mei.


Advertentie uit de brochure "Feestprogramma ter gelegenheid van het 40-jarig Professiefeest van Pastoor G .v. Kalmthout" in Krasnapolsky op Maandag 4 oktober" [1948].
In verkiezingstijd was meteen duidelijk wie waartoe behoorde. De SDAP beheerste de Moerdijkstraat en in de Griftstraat hingen de borden van de Anti Revolutionaire Partij en Christelijk-Historische Unie om en om. Op dezelfde ramen hing tijdens de Koude Oorlog de oproep om toe te treden tot de reservepolitie. De Bernissestraat en Maasstraat stemden massaal op de Roomsch-Katholieke Staatspartij. Toch was het merendeel van de woonblokken in de Rivierenbuurt niet verzuild. Lang niet alle woningbouwverenigingen selecteerden op religie of ideologie. En de meeste huizen in de buurt waren gebouwd door particuliere aannemers, voor degenen die door hun ruimere inkomen niet in aanmerking kwamen voor een Woningwetwoning.

Veelal woonden de katholieken, protestanten, joden en anderen kris-kras door elkaar, al waren er ook in particuliere blokken kleine concentraties. In de Rijnstraat bijvoorbeeld, waar hun kerk stond, woonden relatief veel katholieken.

Elke stip tien joden
Over de spreiding van gezindten per straat is verder bar weinig bekend; er bestaan enkel cijfers over de buurt als geheel. Alleen over de joodse Rivierenbuurters weten we wat meer, al is de bron van die kennis nogal dubieus. Dat is namelijk de beruchte 'stippen kaart' uit 1941. Op verzoek van de bezetters vervaardigde het gemeentelijk Bureau van Statistiek een stadsplattegrond waarop te zien was in welke straten de joden woonden. Per tien joden werd een zwarte stip ingetekend, op basis van de aantallen zojuist uitgereikte persoonsbewijzen. In één oogopslag zag de bezetter dat razzia's in de Jordaan, West en Noord geen zin hadden, maar dat de Transvaalbuurt, de Waterloopleinbuurt en de Oosterparkbuurt 'zwart zagen  van de joden.

Detail van de kaart 'Verspreiding van de joden over de gemeente', mei 1941.
"Cijfers in blauw = aantal joden per buurt, cijfers in rood = aantal niet-joden per buurt, elke stip = 10 joden," leert de legenda

De Rivierenbuurt telde minder zwarte stippen dan Oost, maar toch veel meer dan gemiddeld. Binnen de buurt stonden de meeste stippen rond het Merwedeplein, het Daniël Willinkplein (nu Victorieplein) en pal ten westen van de Scheldestraat (Deurloostraat. Volkerakstraat). Daar was meer dan 50% van de bevolking joods. Tussen de Maasstraat en Waalstraat (Jekerstraat, Roerstraat) en rond het Meerhuizenplein was dat zo'n 45%. Dat er in de Alblasstraat, Bernissestraat en Griftstraat géén joden woonden, zal geen verrassing zijn.

Toch is de stippenkaart geen goede maatstaf voor de joodse verzuiling. Bij de toekenning van de J op de persoonskaart was het nazistische criterium van het aantal joodse grootouders gehanteerd, niet het lidmaatschap van een joods kerkgenootschap. Was dat wel het criterium geweest, dan zouden er heel wat minder stippen hebben gestaan. De stippenkaart geeft waarschijnlijk wél goed aan waar relatief veel of weinig joden woonden.

Moeder Stolzenburg kocht hoe joods ze ook was, op vrijdag haar verse vis bij Hogenbirk, Rijnstraat 91. Nu zit daar een andere vishandel. De tweede Hogenbirk-winkel. Maasstraat 27, bestaat nog steeds.

J. den Tonkelaar (geboren in 1929) was de zoon van een handelsagent uit de Rivierenlaan, de huidige President Kennedylaan. Hij werd ongelovig opgevoed, maar kende tamelijk veel joodse buren. Als 'sjabbesgoj' (sjabbes = sabbat; goj = niet-jood) stak hij bij zo'n twintig huishoudens in de Rivierenlaan op sabbat (zaterdag) het gas en licht aan.
Joden mogen volgens hun religie op die dag geen enkele arbeid verrichten. Den Tonkelaar werd door zijn klanten beloond met heerlijke zoetigheden of een stukje zuur. Naar zijn oprechte mening zijn de Amsterdamse uitjes en pekelaugurken van toen nooit meer geëvenaard.

De Alblasstraat op 5 april 1996, gezien vanuit de Uiterwaardenstraat. In de huizen links, uit 1936, woonde vroeger uitsluitend gereformeerden en in die aan de rechterkant (1939). tot aan de zijstraat, alleen katholieken.

In de jaren dertig groeide de politieke en culturele verscheidenheid binnen de gemengde woonblokken. Uit Duitsland vluchtten veel (al dan niet religieuze) joden, nadat Hitler in 1933 aan de macht kwam. "Zij gaven door hun moedertaal of accent een eigen klank aan het openbare leven in de buurt," schrijft Richard Stolzenburg, zoon van zo'n immigrant. Tot die vluchtelingen behoorden ook het gezin van zakenman Otto Frank, dat zich in 1933 vestigde op Merwedeplein 37 tweehoog, en A. Kohn, die onder de firmanaam Koco een ijssalon opende in Rijnstraat 71-73 en later met E. Cahn een tweede in Van Woustraat 149.

Spitsroeden lopen in de Maasstraat
Maar ook Hitlers medestanders woonden in de buurt: 9% stemde in 1939 op de Nationaal-Socialistische Beweging, 2% meer dan in de stad als geheel. Juist in de 'nette buurten' hadden de fascistische partijtjes de meeste stemmers. StoIzenburg weet nog dat in 'zijn' blok (Rivierenlaan tussen Kinderdijkstraat en Waalstraat) een lid van het Zwart Front van Arnold Meijer woonde. Trammelant bleef niet uit. Op woensdag 24 mei 1939 molesteerden twintig NSB'ers de bezoekers van Koco in de Rijnstraat. Op 19 februari 1941 was de Koco ijssalon in de Van Woustraat aan de beurt; dat incident werd indirect aanleiding tot de Februaristaking.
Dat kon nog niemand weten, in de jaren dertig.
Maar iedereen wist wel precies wat de ander was, en met wie je wel of juist niet omging. "Boven die van het Zwart Front woonden socialisten, echte AJC-ers," vertelt Stolzenburg. "Daarboven een familie uit Oostenrijk. Onder die fascist woonden twee lesbische vrouwen. Dat was het andere trappenhuis. Wijzelf woonden prettig met halfzachte NSB'ers op de trap, zij op de eerste, wij op de derde etage. Daartussenin woonde een zwarthandelaar."
Stolzenburg, geboren in 1933, speelde met vriendjes van communistische en liberale huize. "Ik had ook joodse schoolvriendjes, die kwamen na de oorlog niet terug." Om de hoek woonden katholieken.
Zij waren fatsoenlijk, maar op weg naar de openbare Dongeschool in de Dintelstraat moest de kleine Richard spitsroeden lopen: in de Maasstraat wachtte een paapse bende hem en zijn schooIgenoten op. Bang was hij niet. "Het wás zo."

 


De Vechtstraat op 15 juni 1960, gezien naar het zuiden, met op de voorgrond de kruising met de Trompenburgstraat. In een van de huizen links woonde en woont de familie Polak.

 

Al even onwrikbaar stond vast dat de katholieken elk jaar met pasen het schoolvoetbaltoernooi wonnen. "Want die fraters, die oefenden elke woensdagmiddag met de leerlingen, terwijl onze onderwijzers bij hun gezinnetjes thuis zaten. Ach, als klein kind wist je dat je niet met elkaar om hoorde te gaan. Dat zag je eigenlijk al aan die afschuwelijk lelijke kerk in de Rijnstraat. die ze helaas hebben laten staan."

Tóch nieuwsgierig waagde een negenjarig katholiek uit de Bernissestraat jongetje zich eens in de synagoge in de Lekstraat. "Er was niemand te zien en ik keek nieuwsgierig om mij heen. Plotseling kwam er iemand uit een andere deur en ik rende hard weg. Dat laatste had ik niet moeten doen: ik heb er nog steeds spijt van:' schrijft Hans Werkhoven 50 jaar later.

Keurige mensen, maar wel rooms
Vooral de volwassenen hadden last van wederzijdse schroom. Maar als het zo uitkwam, aten ze van twee walletjes. Moeder Werkhoven kocht haar vlees bij de niet-katholieke slager Prinsen, Uiterwaardenstraat 163, omdat het een goede slager was. In de oorlog "deed hij veel voor zijn vaste klanten" aldus haar zoon. Toen zich op de hoek van de Maasstraat de katholieke slager Lesger vestigde, met een prachtige tenorstem, lijfde vader Werkhoven hem in in het koor van de Thomaskerk. Dus moest voortaan dáár het vlees worden gekocht. "Gotte-gotte-got, daar komt slager Prinsen aan:' schrok moeder Werkhoven, toen deze verhaal kwam halen.

De vaste slager van de Stolzenburgs was C. Stut, Amstellaan (Vrijheidslaan) 90, hoek Rijnstraat.
"Keurige mensen, maar wel rooms." En elke vrijdag haalde mevrouw Stolzenburg, hoe joods ook, haar kabeljauw of heilbot bij de roomse visboer Hogenbirk in de Rijnstraat. "Want dat was klasse." Vis op vrijdag? Dat is toch een gotspe voor een jiddisje mem me? "Ja, maar aan het eind van de week had ie voorraad." Grootgrutter De Gruyter (o.a. Rijnstraat 117) werd wel gemeden. Die was toch echt te paaps en bovendien riekte het er naar grootkapitaal. Bij Simon de Wit, Rijnstraat 33, wilde moeder Stolzenburg al evenmin gezien worden; dat was weer wat te ordinair. De VANA was een goed alternatief; Lekstraat 77 was het dichtbijzijnde filiaal.

Minstens zo belangrijk als het oormerk geloof of politieke overtuiging was de sociaal-economische status. "De verzuilde woningbouwverenigingen wezen alleen maar woningen toe aan de lagere inkomens. Als men tussen gelijkgezinden wilde wonen maar een te hoog inkomen had, kon daar niet aan worden voldaan:' aldus Stolzenburg. In de protestantse en katholieke blokken was vooral de lagere middenstand gehuisvest: kantoorpersoneel, onderwijzers. In de gemengde blokken woonden degenen met een diplomaatje meer: de chefs, de leraren in het middelbaar onderwijs, kleine zelfstandigen. Hun wereld werd groter dan die van de zuil van-huis-uit.
Al die geloven onder één dak vereisten de nodige onderlinge tolerantie. Bij de kinderen won de nieuwsgierigheid het van de angst voor het onbekende. Ria Bakker-Stroom, geboren in 1938, ging als meisje naar de katholieke gymvereniging, het katholieke kinderkoor, de katholieke jeugdbeweging en de katholieke bibliotheek, onder de Thomas van Aquino. Ze woonde in de Kinderdijkstraat tussen alle gezindten die de Rivierenbuurt telde en liet zich door geen ongeschreven wet weerhouden om al die vreemde culturen op te snuiven. De AJC­bijeenkomsten op de zolderkamer van haar buurmeisje vond Ria inspirerender dan haar eigen kabouterclub. Ze ging naar de gereformeerde "gele" kerk in de IJselstraat, waar de opa van vriendinnetje Cora "zo mooi orgel speelde, maar waar de preken zo lang waren!" Ria genoot met haar joodse buurmeisje "boven achter de hekken" van de voorzanger in de sjoel in de Lekstraat. "Zelf scoorde ik zéér hoog met onze katholieke ere­
dienst. Immers waar vind je zoveel voor 't oog: bloemen, beelden, wierook, orgelspel en prachtige gewaden." De kerststal thuis oefende grote aantrekkingskracht uit op vriendinnetjes en vriendjes, gelovig of "niets". De zoon van de communist, de dochter van gereformeerden, allen zongen ze vol overtuiging mee uit de parochieboekjes.

Rot jood wordt na de oorlog rotmof
Eenmaal bezet door de Duitsers werden de onderlinge verschillen tussen de buurtbewoners pijnlijk zichtbaar. Oorlog is sowieso niet de beste omstandigheid voor onderlinge verdraagzaamheid, ondervond Richard Stolzenburg, zoon van een joodse moeder en een Duitse vader. Het begrip fatsoen werd door ieder op eigen wijze ingevuld. "Ik kan wel zien dat het een jodenjongen is," merkte een extreem-rechtse buurtgenoot op toen Richard kauwend op een broodje over straat liep; kennelijk was dat onoirbaar. De Oostenrijkse buren van de andere trap wisselden opeens geen woord meer met Richards ouders. Daarentegen legde de NSB-buurman uit eigen beweging een trekbel aan in het huis van de Stolzenburgs, toen in de Hongerwinter de elektriciteit was uitgevallen. Andere nationaalsocialistische buren scholden hen uit voor rot joden.
Meer konden ze niet doen, aangezien Richards moeder gemengd gehuwd was. Maar in mei 1945 riepen weer anderen "rotrnof!".

Tussen de Maasstraat. Waalstraat. Uiterwaardenstraat en Rivierenlaan (pres. Kennedylaan) hadden alle zuilen hun eigen woningblokken. Vlnr. in paars het remonstrantse blok, in lichtgroen de blokken van R.K. Woningbouwvereniging Het Oosten (Maasstraat. Bernissestraat, Alblasstraat), in olijfgroen de huizen van het protestantse Patrimonium (Alblasstraat. Griftstraat), in donkergroen het bezit van Eigen Haard (neutraal) en in oranje (Moerdijkstraat, Waalstraat) de huizen van Onze Woning, waar veel socialisten woonden. Kaartfragment uit de 'Atlas Sociale Woningbouw Amsterdam'
(1992).

Veel NSB'ers verhuisden naar oorden waar hun reputatie onbekend was. Zij die bleven werden geboycot. Bob Polak, toch na de oorlog geboren, weet precies op welk nummer in de Vechtstraat die foute politieagent woonde: "Nog altijd vind ik dat een lugubere portiek. Verder werd er uiteraard niet gekocht bij de NSB-vrouw met de viskar noch bij de NSB-bloemist in de Rijnstraat." Toen was de wederopbouw in volle gang. Men kreeg het beter, veel gezinnen verhuisden en de Rivierenbuurt kreeg langzamerhand een ander gezicht. Slechts 4000 joden (2% van de buurtbevolking) waren teruggekomen uit de kampen en de onderduik.

In de jaren vijftig leken de christelijke zuilen weer onaantastbaar. M.W.F. van Kalmthout bijvoorbeeld, in de jaren vijftig pastoor van de Thomas-parochie, "was een man van zekerheden," aldus een van zijn opvolgers, C. Strijbos. "Hij polderde de kudde in, veilig en heilig, en bakende de grenzen af om boze krachten te weren." Maar intussen groeide de onkerkelijkheid en sinds de jaren zestig brokkelden de zuilen af. Nu delen hervormden, gereformeerden en lutheranen hun kerkgebouwen en werken samen met de katholieken. Anderzijds ziet de ongelovige Polak sinds zo'n 25 jaar weer iedere zaterdag "stoeten orthodoxe joden" langs de Thomaskerk naar de sjoel in de Lekstraat lopen. En dat vindt hij toch wel mooi want, al wonen in de Rivierenbuurt niet veel joden meer, "de totale uitroeiing is mislukt."

Dit artikel is mede gebaseerd op het ongepubliceerde stuk 'Verzuild wonen in de Rivierenbuurt' van R. Stolzenburg en brieven van oud-Rivierenbuurtbewoners.

Dit artikel is eerder gepubliceerd in- en met toestemming van de redactie van Ons Amsterdam overgenomen.

TIP: Lees ook "de muur in de Alblasstraat"van Karolien van Ommen >>

omhoog

Terug naar de vorige pagina <<