index columns
Tour de France: (bijna) onzichtbaar
Straten in Buitenveldert
worden wel eens geteisterd door een wielerwedstrijd. Geteisterd
ja, want het is nogal vervuilend. Dat begint al bij de fabricage
van de fietsen: al die woonwerkverkeer plegende werknemers van
delfstoffen tot complete fietsen, al die vliegende en autoënde
organisatoren, sponsors, wielrenners en mediamensen.
Vorig jaar stond ik op de hoek van de Van Nijenrodeweg en de
Amstelveenseweg met misschien tien andere toeschouwers, en daar
kwam alles aanzoeven en aanbrommen: op een paar achterblijvers
na was die roemruchte Giro binnen enkele minuten voorbij. Het
kostte Amsterdam een heleboel, een heleboel geld – en dan was er
nog niet eens sprake van een wedstrijd, die startte pas buiten
de stad.
De Tour de France draaide onlangs door onder meer kleine dorpjes
in Bretagne. Ik kan me dat zo voorstellen. Een dorpje op een
trage helling, stoffig van stilte en warmte, leeg en antiek op
z’n Bretons en in die taal misschien een grazell, dorp op de
helling, genoemd. Enkele mensen komen uit hun huizen, van hun
zwetende akkers. En dan raast de Tour de France binnen: een heel
andere wereld, van een verre planeet. Eerst de luidruchtige
karavaan met wèg-vrede reclame, een kleurige snelsnelsnel rij
van claxons en luidsprekers, dan bijna een uurlang een
motorrijder hier en een motorrijder daar, snel en nergens op
lettend dan op wat hem voor het voorwiel komt, en een enkele
auto die duidelijk een taak verderop heeft, en dan ineens komen
daar de renners: eerst vijf, routinematig als in zichzelf
besloten automaten trappend, in vreemde pakken, en na weer een
tien minuten wachten het grote peloton. Alles zoemt van wielen
op de nauwelijks meer geasfalteerde straat, enkele renners
kijken, maar kijken niet – en al die fietsende Ufo’s zijn alweer
voorbij, een andere wereld in enkele seconden. De dorpelingen
draaien zich om en gaan huns weegs. De eeuwigheid van stilte en
leegte breekt weer aan.
Pakweg tweehonderd renners kwamen langs met een snelheid van
vijftig kilometer per uur, een korte drom, een op elkaar
gedrongen Keukenhof van kleuren. Daar zaten de sterren in, al
die namen die je in de media kon zien staan. Helden van de weg,
slaven van asfalt en commercie. Maar heeft men er, al waren het
maar twee of drie, in al die snelheid en onder al die helmen
herkend?
De Tour de France (en de Giro, en al die andere koersen) is een
bijna onzichtbare gelegenheid. Een sensatie die niet veel langer
duurt dan één trekje aan een sigaret. ’t Is prachtig als je als
leek op de racefiets zit. ‘t Is hard werken als je in het
peloton of daaromtrent urenlang door oortjes geïnstrueerd zit te
stoempen.
Het wielrennen is een buitengewoon egocentrische aangelegenheid,
waarvan velen profiteren die het fietsende gebeuren, de namen
van de sponsors, het toeristenzoekende landschap en nog veel
meer naar het publiek moeten opblazen. Hetgeen overigens zo
nou-nou gebeurt, dat we hier in Nederland-fietsland nauwelijks
of niet weten wat al die sponsornamen voor producten inhouden.
Jammer van al die miljoenen euro’s.
Hoe ongelooflijk veel onzichtbaarheid voor ons kenmerkt de
koersen met hun eigen werkelijkheid…
En mag ik er dan ook nog aan toevoegen dat vele ritten tot de
eindsprint vaak zo enerverend leeg zijn, dat er – nu al – drie
man met elkaar (en niet met mij, de kijker) oncreatief,
onvakkundig en afleidend het TVprogramma, gelardeerd met
voorbije interviews, herhalingen en platitudes*, zitten vol te
praten en al te vaak niet-commentariërend: over onderwerpen die
elders in supplerende sportprogramma’s op de radio logischer
zouden kunnen worden gebruikt.
Die Giro werd nog onderonsje-achtig met twee man gedaan.
*De finale kan in één wedstrijd diverse malen beginnen, kreten
als: het kan niet anders. Of drie zinnen die gevarieerd achter
elkaar hetzelfde zeiden. Ik telde een keer in één reportage
zevenmaal de grote wijsheid: De Tour wacht op niemand.
Karel N.L. Grazell -
juli 2011
Amsterdams stadsdichter uit Zuid
|