Van Rivierenbuurt naar woestijngebied
Op de RK Catharina
Froebelschool in de Rijnstraat begon mijn carrière, in
september1948, waar ik liefderijk werd opgevangen door het
Hoofd der School, ene Zuster Alma. Ik kan me niet eens
herinneren of ik er die eerste keer door mijn moeder werd
gebracht. Het zou best wel eens kunnen dat mij bij een
eerdere gelegenheid was getoond waar die school precies
was, zodat ik er in mijn eentje naar toe zou kunnen. Mijn
moeder had toen twee jongere kinderen en vermoedelijk wel
wat anders te doen dan mij iedere morgen voor negenen naar
school te brengen en ook weer om twaalf uur op te halen,
om dit alles nogmaals te herhalen om twee uur en vier uur
's middags.
Tijdelijk onderkomen voor de klas van 1954, in de
Rustenburgerstraat. De pijl laat de lokatie van het
(tijdelijk) onderkomen van de klas zien. Een jaar later
werden we ondergebracht in het klaslokaal daar pal onder.
Behalve op Woensdagen en Zaterdagen, want dan
hadden we 's middags vrij. 'Overblijven' was er niet bij.
Tenslotte was het nauwelijks een lange afstand om te lopen
tussen dat gedeelte van de Rijnstraat en de Meerhuizenstraat, zelfs niet voor een jongen van 4 of 5.
Klaar-overs waren nog niet uitgevonden, het oversteken van
de Amstellaan ter hoogte van het Daniel Willinkplein was
bij gebrek aan verkeer ook nog geen probleem. Ik heb in
feite de installatie van verkeerslichten nog zien
gebeuren. Voor die tijd stond er gedurende een aantal
jaren op piekuren een agent, met een uitklapbaar en
draaibaar stopbord.
Mijn geboortehuis in de Rustenburgerstraat. Het was een
“bel-etage” en gelegen boven het kolenbedrijfje van de
Firma Schriek. In 1944 stonden er nog geen bomen in de
Rustenburgerstraat.
Ook had ik al geleerd dat het van belang was om op tijd op
school te zijn. Dit kon ik ter hoogte van de Thomaskerk al
zien aan de glimmend gepoetste koperen deurknop van de
voordeur van de Catharina kleuterschool. Immers, was die
deurknop ter hoogte van de Thomaskerk niet meer in zicht,
dan was de schooldeur al gesloten en moest ik bellen om
binnen te komen. Dit kwam echter maar zeer zelden voor.
Bovendien, wellicht het nuttigste dat ik op de Catharina
kleuterschool leerde, was klokkijken. De stadsklok op het
Daniel Willinkplein (Victorieplein) en de torenklok van de
Thomaskerk waren uiteraard ook zeer dienstbaar vanaf het
moment dat ik die kennis onder de knie had. Ook had ik al
begrepen dat er, zoniet onder de leerlingetjes, dan
wel
onder de zusters, wel degelijk klassenverschil bestond. Zo
waren Zuster Alma en een aantal van haar collega's, de
zogeheten 'kloosterzusters', altijd in vol Dominicaans
ornaat; waar alleen het gezicht vanaf net boven de ogen
tot net onder de kin zichtbaar was. De rest werd verborgen
door een gesteven wit linnen hoofdbedekking, waarop dan
ook nog eens een zwart linnen hoofdkap zat, terwijl de
rest van de zuster was gehuld in een zwartlinnen habijt.
De Afghaanse 'burka' was er maar niets bij. Er waren
echter ook een aantal zogeheten 'werkzusters'. Deze
onderscheidden zich alleen door het feit dat hun kledij
niet uit zwart linnen, maar uit een soort geruit linnen
bestond. Men heeft mij eens verteld dat dit onderscheid
werd veroorzaakt ten tijde van intrede van deze nonnen tot
de Dominicaanse religieuze orde. Bracht de zuster een
"bruidschat" mee voor de kerk, dan werd zij een
'kloosterzuster', zoniet, dan werd men eerst een
'werkzuster'. Het is me nooit duidelijk geworden of deze
verklaring al dan niet op waarheid berustte. Zo zulks al
het geval ware, tegen de tijd dat mijn eigen zussen de
leeftijd hadden bereikt waarop zij naar de Catharinaschool
gingen, droegen de nonnetjes al gewone dameskleding,
klooster- of geen kloosterzuster. Ik hoor mijn vader nog
briesen tegen mijn moeder: "Ik begrijp er nu helemaal
niets meer van. De nonnen zien er nu uit als gewone
vrouwen, compleet met nylons en lipstick, terwijl je eigen
dochter dezer dagen rondloopt in een of andere jutezak met
een houten kruis om haar nek. Het lijkt tegenwoordig wel
de omgekeerde wereld!". Het zal ongeveer 1955 geweest
zijn, toen mijn vader zelf omstreeks de veertig was.
Echter, van die St Catharina "grote school" wist ik
eigenlijk alleen van horen zeggen want ik heb er nooit een
voet binnengezet. Overigens is me eigenlijk nooit
duidelijk geworden wanneer en waarom die school is
gesloten. Zijn er geen kinderen meer in de rivierenbuurt,
die behoefte hebben aan een kleuterschool?
Vanaf september 1950 ging ik naar de Thomasschool in de
IJselstraat, waar ik in de eerste klas lagere school kwam,
die werd bestierd door de uitermate vriendelijke en
enigszins minzame (dominicaanse) Broeder Bernardus. Van
hem herinner ik me eigenlijk maar drie dingen: Ten eerste
dat hij het was die me binnen een tijdsbestek van niet
meer dan enige maanden leerde lezen, ten tweede dat hij
met een "zachte g" sprak -- iets vrij uitheems in die
jaren -- en ook dat we op een warme zomerse dag met de
hele klas (een man of vijftig was het gemiddelde
leerlingenaantal in die dagen) gingen wandelen, waar we
uiteindelijk via de Maasstraat terecht kwamen op de
Zuidelijke Wandelweg. Daar stond op de hoek Amsteldijk een
ijsman, waar Broeder Bernardus de hele klas trakteerde op
een ijsje van 5 cent. Dat ik al spoedig kon lezen, viel me
eigenlijk zelf ineens op toen ik op het Victorieplein
stond te kijken naar de trams en naar het verkeer, dat met
ingang van 1950 een beetje op gang aan het komen was. De
ruimte boven en naast het winkelraam van de slijterij op
de hoek van het Victorieplein en de Rijnstraat, naast de
juwelier "Strego", was namelijk op goede dag voorzien van
een neon reclamebord, waarop een woord dag en nacht in
paarse letters niet alleen was te zien, maar voor mij
leesbaar bleek te zijn. Ik spelde het woord "B-e-n-e-d-i-c-t-i-n-e"
een aantal malen voordat ik het begreep, alhoewel ik nog
niet wist wat Benedictine nu eigenlijk was. Ik vermoed dat
het bord mijn aandacht opeiste, omdat het indertijd
vrijwel het enige neon reclamebord moet zijn geweest op
die plaats. Mijn vader bevestigde later dat ik het woord
inderdaad juist gelezen had en dat het "een soort drank
betrof".
Voordat het schooljaar 1950-1951 -- dat overigens zoals de
meeste schooljaren rimpelloos en zorgeloos aan mij voorbij
ging -- was verstreken, verscheen op een gegeven moment
"Broeder Directeur" voor de klas, om aan te kondigen dat
de broeders op het punt stonden om te verdwijnen. Per 1
september zou de school opgesplitst worden in de
Thomasschool en de Albertus Magnusschool. Ik heb de
broeders nooit meer teruggezien en ook was me eigenlijk
niet geheel en al duidelijk wat er nu eigenlijk in die
andere helft van de school gaande was en of de broeders
daar nog enige tijd zijn gebleven. Naast het kamertje van
Broeder Directeur in de gang aan de IJselstraatzijde op de
begane grond zat nu een deur die altijd dicht was. Het
kwam niet bij me op om eens aan de andere kant van die
deur een kijkje te gaan nemen.
In september 1951 was Broeder Directeur vervangen - niet
door "Mijnheer Directeur" -- zoals iemand grapte -- maar
door Hoofd der School, de heer Schrijvers. Ik herinner me
hem vooral als een vroeg-kalende veertiger, die altijd in
beweging was. Ik geloof niet dat ik hem ooit stil heb zien
staan of zitten. Niet dat ik hem zo vaak zag, want ik
gedroeg me vrijwel immer zoals het een leerling betaamt.
Dit ondanks het feit dat het vanaf het begin in de tweede
klas van die Albertus Magnusschool niet zo best wou
lukken. De onderwijzer was de heer Kwaak, uiteraard "Kwakie"
genoemd. Hij droeg een goedkoop soort sandalen en sokken
die in die tijd populair of in de mode waren. Maar van
onderwijzen wist hij niet veel. Althans, ik begreep niets
van het hoofdrekenen dat hij mij probeerde bij te brengen
en dat voornamelijk bestond uit het eindeloos uit het
hoofd leren en opdreunen van "de tafels". Nu heb ik ook in
latere jaren nooit veel begrepen van rekenen en wellicht
was mijn onkunde en ongerief dus niet volledig aan "Kwakie"
te wijten. Echter, "Kwakie" heeft het leerjaar nooit
vol gemaakt. Wellicht dat er ook van de zijde van ouders
klachten zijn binnengekomen. Hoe dan ook, plotseling stond
er een heuse juffrouw voor de klas. Ze is maar kort
gebleven, want enkele maanden later was er weer een andere
juffrouw. Mijn kennis van rekenen is echter nooit meer
goed gekomen.
Het was september 1952 en ik begon aan de derde klas
lagere school. Ik zie de onderwijzer nog zo voor me. Een
wat lange, schrale maar vriendelijke en bedaarde man, die
naar school kwam op een fiets met hulpmotor, die bestond
uit een "eitje", dat met een handle op het voorwiel geduwd
werd. Hij verscheen dan ook altijd in de klas, uitgedost
in een lange bruinleren jas en idem pet. Dit was de heer
Kras. Hij rookte sigaren in de klas. Van hem herinner ik
me vooral dat hij op zaterdagmorgen geen les gaf. Dan
mochten wij "vrij lezen". Dit moet het beginstadium
geweest zijn van de 40-urige werkweek die in die tijd werd
ingevoerd. Ook mijn vader ging toen nog op zaterdagochtend
naar kantoor. Mijnheer Kras was gedurende dit jaar ook
vrij langdurig afwezig. Ik meen dat hij net een
maagoperatie had ondergaan, toen hij op zijn bromfiets bij
een wegongeluk betrokken raakte en nogmaals een aantal
weken verstek moest laten gaan. Ik meen dat de heer
Duursma voor hem inviel. Deze rookte echter "Dr Dushkind"
sigaretten, waarvan hij t.g.v. zijn verjaardag 48 pakjes
ontving van zijn leerlingen.
Er gebeurden uiteraard voor mij in die jaren nog andere
dingen dan alleen maar naar school gaan. Alhoewel ik zelfs
op mijn achtste of negende nooit iemand was voor veel
straatspelletjes, was ik wel op straat te vinden,
voornamelijk om op mijn autoped (origineel een met
massieve banden maar al vrij snel vervangen door een
tweedehandsje met luchtbanden) door Amsterdam te gaan
trekken, allereerst naar het landje tussen de Rivierenlaan
en de Zuidelijke Wandelweg, tot aan de Amstelveenseweg
toe. Vandaar via de Apollolaan weer terug naar de
Rivierenbuurt. Van de winkels in de buurt herinner ik me
nog een groot aantal die ik me ook vandaag voor de geest
kan halen en beschrijven, maar de vroegste herinneringen
zijn wel die van bakker Bartels, sigarenhandel Saksioni,
IJsalon "Joco", de bibliotheek in het souterrain van de
Thomaskerk, handelaar in religieuze artikelen Van Onna,
IJzerhandel Seyffert, alle in de Rijnstraat, en slager
Stut "in de galerij van het Victorieplein. Ook waren er
een groot aantal melkinrichtingen in de buurt van de
Meerhuizenstraat. Ik denk aan melkboer De Dood, eerst op
het Meerhuizenplein en later in de Holendrechtstraat
gevestigd. Dan was er nog Wesseling op de Vrijheidslaan
bij de Berlagebrug en er was er ook de melkwinkel van
Russcher in de Vechtstraat, bijna hoek Uithoornstraat.
Jarenlang stommelde melboer De Dood bij ons de trap op
(wij woonden op een-hoog) totdat hij mijn moeder op een
kwade dag moest vertellen dat "tengevolge van een sanering
van melkinrichtingen in de buurt" hij ons niet meer mocht
bezoeken.
Ik herinner me ook tochten, die ik allemaal per autoped
maakte, naar wat toen "Nieuw West" werd genoemd, en naar
"de overkant van de Amstel" waarmee het land naast en
achter de gasfabriek werd bedoeld en waar met een van mijn
vriendjes van de overkant in de Meerhuizenstraat, Rob
Baas, hutten werden gebouwd. Ik herinner me twee bedrijven
die daar in die jaren werden gevestigd en heb zien bouwen:
de "Maple Leaf" kauwgomfabriek, en wat later de Coca Cola
fabriek. Rob Baas en ik bouwden er ook houten vlotten,
waarmee we op het kanaal langs de gasfabriek dreven.
Overigens werd er in dat kanaal ook veelvuldig gezwommen
en rondgedreven in een opgepompte autobinnenband.
Gezwommen werd er ook vaak in het "De Mirandabad", waar de
toegang op sommige dagen goedkoper was dan op andere. Ik
heb er zelfs zwemmen geleerd. Het zal omstreeks mei 1954
geweest zijn, dat ik 's morgens om 7 uur in de rij stond
om aan de hengel bevestigd te worden. Het zal vermoedelijk
te danken zijn geweest aan het feit dat de temperatuur
niet veel boven de 7 graden was -- om van de
watertemperatuur maar helemaal niet te spreken -- dat ik
binnen de twee weken het felbegeerde zwemdiploma op zak
had. In later jaren, toen ik veelvuldig bezoeker van het
Zuiderbad aan de Hobbemakade was, werd ik aan die eerdere
zwemperiode herinnerd tijdens het lezen van een boek van
journalist Piet Bakker. In zijn “Jeugd in de Pijp”,
beschreef hij zijn periode van zwemmen leren in de
Gemeentelijke Bad-en Zweminrichting ‘Brouwersgracht’
gedurende de jaren dertig van de vorige eeuw als volgt:
“De badmeester was een man die het water haatte, daar hij
de jenever hartstochtelijk liefhad. Slechts zijn ogen
waren waterig”. Ik geloof niet dat zulks bij mijn
badmeester in het “De Mirandabad” het geval was. He water
was wellicht schoner dan dat van de Brouwersgracht, maar
even koud. Echter, het zwemmen in het verwarmde Zuiderbad
aan de Hobbemastraat moest wachten tot ik eindelijk een
fiets had gekregen.
Dat heugelijke feit deed zich voor circa 1954, toen een
van mijn tantes, woonachtig in de Dintelstraat zichzelf
een "Mobilette" aanschafte, om dagelijks naar en van haar
manufacturenwinkel op de Ceintuurbaan te gaan. De fiets
had overigens de oorlog overleefd, en had zelfs nog zwart
verduisteringspapier over het glas van de koplamp. Het
kostte me uren om dat zwarte papier eraf te krijgen.
Alhoewel het uiteraard een damesfiets betrof, bestond het
ding uit zwart gietijzer. Het gewicht ervan lag
waarschijnlijk in de buurt van een middelgewicht militaire
tank, hetgeen me er evenwel niet van heeft weerhouden om
op een heldere dag in 1954 via de "oude Utrechtseweg", dat
wil zeggen langs de Vecht en via Abcoude, naar mijn
grootouders in Utrecht te fietsen. De nieuwe Utrechtseweg
en de "nieuwe brug" aan het einde van de Rijnstraat en
over de Amstel waren toen al gereed. Ik was in die dagen
echter veel meer bekend met de oude route, die mijn vader
de gedurende voorgaande jaren veelvuldig per auto met mij
aflegde. Bovendien meen ik dat de nieuwe weg nog niet was
voorzien van een fietspad.
Maar, we drijven nu af. Ik was toch ook veel in de
rivierenbuurt te vinden, en vaak in gezelschap van Rob
Baas, die aan de overkant van de Meerhuizenstraat woonde.
Met hem construeerde ik vooral veldtelefoons, allereerst
door het spannen van een draad over de Meerhuizenstraat
van mijn kamertje op de derde verdieping, naar die van Rob
op de tweede. Mijn vader wilde het spannen van draden over
de straat niet hebben, dus kochten we bij de rommelmarkt
op het Waterlooplein wat ragfijn draad dat afkomstig was
van een ankerwikkeling uit een elektrische motor. Mijn
vader moet goede ogen hebben gehad, want hij zag de
ragfijne draad vrijwel onmiddellijk. We hebben toen
geprobeerd een verbinding tot stand te brengen via de
loden kabels van de toen nog vrij populaire
"radiodistributie". Dit telefonische experiment lukte wel,
alhoewel de rest van de buurt ons ook kon horen via hun
"radiocentrale" luidsprekers.
Ook ging ik veel om met Cees van der Jagt, die in de
Uithoornstraat woonde en met Louk Hombergen, die op de
hoek Stalinlaan en Rijnstraat zat. Verder herinner ik me
nog Joop Moes, van het hofje in de Vechtstraat en
bovendien was er Tommie Barlag, die in de Lekstraat
woonde, vlak bij de tramremise en tegenover de speeltuin,
waar men verondersteld werd lid te zijn, geloof ik. In het
houten clubhuis werden na schooltijd vaak cowboy films
gedraaid, "de goeie" in de witte en "de slechte" in zwarte
cowboypakken. Overigens ben ik onlangs via
www.schoolbank.nl te weten gekomen dat Tom Barlag in 1968
naar Australie is vertrokken. We hebben nu goed contact
met elkaar, ofschoon we op een afstand van 900 km van
elkaar wonen.
Inmiddels, het jaar was 1954, en was ik opgeklommen naar
de 4de klas van de Albertus Magnusschool, waar de
beminnelijke heer Van Koningsbruggen de scepter zwaaide.
Hij wenste geen “Meester” genoemd te worden, maar
“mijnheer Van Koningsbruggen”. De "baby boom" was ook in
volle gang en de school had een chronisch gebrek aan
klaslokalen. Vandaar dat mijn klas vrij langdurig
gehuisvest werd, eerst op de zolder van een schoolgebouw
in de Rustenburgerstraat, later naar een lagere verdieping
in datzelfde gebouw, dat veel ouder was dan de school in
de IJsselstraat. Het gaf mij althans een idee hoe andere
scholen eruit zagen. Tot dusver was mijn bestaan in alle
rust en met een minimum aan verandering verlopen.
Kennelijk was de ruimtecrisis weer van de baan halverwege
1955, toen ik in de vijfde klas bij de vriendelijke heer
Schmitz zat, en ik ging terug naar de IJsselstraat, waar
ik het zesde jaar op de Albertus Magnus doorbracht in
1955-1956, met de heer Duursma als onderwijzer. Ik zou nog
tot 1962 in de rivierenbuurt blijven wonen.
Maar niet naar school gaan, want in 1956 ging ik door naar
een MULO in Oud West, de Da Costastraat in de
Kinkerbuurt.
Ik begon het regelmatige contact met mijn vrienden in de
rivierenbuurt snel kwijt te raken, ook al omdat ik geen
lid van een plaatselijke voetbalclub of zo was. Ik ben
altijd nogal allergisch voor sport geweest. Ik kreeg een
nieuwe kennissenkring, met vrienden die in de museumbuurt
en in Oud West woonden. Toevallig ontmoette ik er wel
Peter van Lith, die in de Biesboschstraat woonde en die
kennelijk in de Roerstraat op school was geweest. Ik heb
het hem eigenlijk nooit gevraagd. Alles wat je overkwam,
op welk gebied ook, werd gewoon gevonden en automatisch
als vanzelfsprekend geaccepteerd. Peter van Lith woont
tegenwoordig in Purmerend en ik heb nog wel eens contact
met hem, als ik zo eens in de twee jaar in Nederland ben.
Waren er eerder al aanwijzingen voorhanden dat de
rivierenbuurt te klein voor mij zou blijken te zijn en dat
ik behept met een reislustig karakter was, verdere
symptomen begonnen zich voor te doen gedurende mijn
MULO-tijd. Ik kreeg een vacantiebaantje bij Albert Heijn
in de Kinkerstraat en ik begon lange fietstochten langs
jeugdherbergen in Belgie en Duitsland te maken. Gedurende
een van die tochten ontmoette ik Rob Hillenbrink, die in
de Uithoornstraat bleek te wonen, waar zijn vader een
bontwerkersbedrijfje had. Maar het was gedaan met mijn
rustige en geborgen leventje in de rivierenbuurt. Na een
aantal bezoeken aan Londen, vertrok ik in 1962 naar
Australië waar ik - uitgezonderd een korte onderbreking
gedurende de jaren 1974 tot 1979 heb gewoond.
Tegenwoordig ben ik met pensioen en woon ik in een
gehuchtje aan de rand van een woestijn die vele malen
groter is dan de Sahara, 400 km ten noorden van Adelaide
in Zuid Australië. Zo eenmaal in de twee jaar ben ik weer
op reis - ik kan het nog steeds niet laten - en dan doe ik
ook de rivierenbuurt altijd weer aan.
Dick Speekman - 1 december
2004 (aangepast 22 maart 2008).
*
Noot redactie: Dick Speekman is begin 2009 overleden
* De
persoonlijke foto's zijn op verzoek van de familie Speekman
van deze pagina verwijderd. (red.)
|