E-mail: g.peeters@quicknet.nl
- Herinneringen Plan
Zuid
- Uiterwaardenstraat
en omgeving )
- Vakantietijd
in de rivierenbuurt
- Spelen
op straat
- 10 mei 1940
Herinneringen Plan Zuid
De Rivierenbuurt, ik heb er ruim 41 jaar gewoond.
Eerst bij mijn ouders, later met mijn eigen gezin, in natuurlijk de drie onvermijdelijke
tijdvakken namelijk voor, tijdens, en na de oorlog.
In 1931 verhuisden we van de Lutmasstraat naar de
Uiterwaardenstraat.
Het leek toen wel het eind van de wereld.
Vanaf de waranda, we woonden 3 hoog, keken we over het land naar de Amstel met de Omval.
Als de wind uit het Oosten kwam, kon je de geur van cacao uit de fabriek van Korff
duidelijk ruiken.
Dat stuk land was ons domein, voetballen en hutten bouwen. De voorraad hout was
onuitputtelijk, er werd immers rond om ons heen overal huizen gebouwd, en overal lag zand.
Plantsoenen en perkjes moesten nog worden aangelegd, dus als je buiten had gespeeld moest
je eerst je schoenen en sokken uitkloppen voor je naar boven mocht.
De Amstel was dichtbij, en ik herinner me de opening van de Berlagebrug.
Uren hebben we toen op de wallenkant zitten
wachten, want er zou een watervliegtuig landen.
Wat een sensatie toen het kwam, en ook weer toen het startte en wegvloog, je keek je ogen
uit.Roeivereniging Willem III, met haar houten club- en botenhuis (wat in de oorlog door
de Duitsers werd gesloopt en opgestookt in de houtgasgeneratoren van hun autos) lag
toen in de Amstel ter hoogte van de Trompenburgstraat.
|
Roeivereniging Willem III
|
Trompenburgstraat
|
Hier was ook het begin en eindpunt van lijn 4,
en dus een wachthuisje voor de bestuurders en conducteurs.
Hier hoopten we water te mogen drinken als we na 2½ uur voetballen dorst
hadden gekregen, soms mocht het, soms niet. |
Vlotje varen op bij de bouw gevonden, en met touw
aan elkaar gebonden paletten. Of gewoon met de pont over naar de Zuider Gasfabriek om daar
in het voorjaar tussen de sintels salamanders te zoeken die er hun winterslaap hielden.
Of zo maar zwerven langs de oever van de Amstel, waar tussen het riet van alles was
aangespoeld.
De Kennedylaan (Rivierenlaan) bestond nog maar aan één kant.
Tussen trottoir en rijweg voor de huizen en de weg langs de Amstel was er niets, alleen
braakliggend terrein, slechts tegengehouden door een stoeprand.
Geen autoweg en nog geen Amstelpark (later Maarten Luther Kingpark).
Waar nu de Rijnstraat begint, was eens het eind van de stad.
De brug moest nog gebouwd, en de weg naar Utrecht nog aangelegd.
Het hoogteverschil tussen Amstel en stad was dusdanig, dat er een enorm talud was
ontstaan, waar je swinters als het had gesneeuwd, met je slee fantastisch af kon
glijden.
Dat verschil in hoogte is nog steeds merkbaar aan het aflopende wegdek van het tunneltje
in het verlengde van de Kuinderstraat.
En ach dat oude de Mirandabad. Midden in het land lag het. Keurig gesplitst in Dames en
Herenbad. Het bijbehorende zonnebad gelukkig niet. Dat was gemengd. Op sommige tijden
mochten de dames wel in het Herenbad, omgekeerd nooit.
Op warme dagen stonden we tussen de hekken te wachten tot we naar binnen konden. Bij erge
drukte ging er om het uur een sirene, en moest iedereen het water uit. Je kleren uit het
hokje halen en naar het zonneveld brengen zodat de hokjes vrij kwamen voor andere
zwemlustigen. Daar hadden we het volgende op gevonden.
Je nam een hangslot mee plus twee schroefogen. Eén in de deur, de andere in de deurpost.
Ging de sirene, dan hup je hokje in, de deur op slot en onder de afgesloten deur door weer
naar buiten, en wachten tot je opnieuw het water in mocht. Het was niet zoals het hoorde,
maar je kleren en schoenen op een onbewaakt rek hangen op het zonneveld, was ons te link.
Bij het naar huis gaan, eerst een zure bom kopen bij ome Ies, die met een kar voor het
zwembad stond.
Zondags om een uur of vijf, half zes liep hij met zijn handel door de straten. Je
hoorde hem al van verre aankomen, doordat hij met een stuk ijzer tegen een stang van zijn
kar sloeg. Dan rende je met een schaaltje de trap af, om zoetzure uitjes en augurkjes te
halen. Ik zat op de van Lennepschool in de Reggestraat.
Het was in de derde klas dat we op een mooie dag boven op het dak van de Wolkenkrabber
hebben gestaan, daartoe uitgenodigd door de moeder van een klasgenootje. Wat een uitzicht!
Het was voor het eerst dat ik Pampus zag liggen. De buurt was nog steeds in ( aan) opbouw.
Tussen de voltooide en reeds bebouwde blokken lagen nog flinke stukken land. Zo ook in het
vierkant, omsloten door Lekstraat, Hunzestraat, Uiterwaardenstraat en Kinderdijkstraat.
De Maranatakerk zou veel later worden gebouwd.
Op deze plek lag in de oorlog een reusachtige berg
Het zal omstreeks 1937/38 geweest zijn, dat er op dit land aan de Lekstraat kant een
zomeravond voetbalcompetitie voor straatelftallen werd georganiseerd.
Door wie weet ik niet, maar het was schitterend. Een paar heuse doelen, zonder netten
weliswaar, maar wel een afzetting met touw rondom het veld tijdens de wedstrijden.
Als kleedkamer werd de schutting van de tuinen van de Kinderdijkstraat
gebruikt, door er haken in te schroeven.
Nooit iets gehoord over gestolen kleren of schoenen.
Het speelveld had natuurlijk geen mooie grasmat, maar veel hobbels en kuilen, maar wie
daar op lette was een kniesoor, er werd met veel enthousiasme gevoetbald.
Het ging immers om de eer van je straat!
Honderden toeschouwers stonden er op de speelavonden rond het veld.
Een ijskar van Jamin deed goede zaken, en de uitslagen waren te lezen bij de sigarenwinkel
van mevrouw Spaan op de hoek van de Rijnstraat/Lekstraat.
Wie er speelden
. De Saffier-boys, Diamant-boys,
Vecht-boys, Lek-boys, etc.
Voetbal was toen enkel nog een mannensport.
Om over datzelfde land van de Hunze naar Kinderdijkstraat te lopen, want wie loopt er nu
graag om, hebben een aantal jongens uit de buurt, in de zomervakantie, een soort dijk
opgeworpen. Dat was zo ongeveer in het verlengde van de Trompenburgstraat.
Het werd officieel geopend met een van latten in elkaar gezette erepoort en
met het doorknippen van een lint. De huidige Winterdijkstraat is de plek waar die
dijk toen heeft gelegen, en toen al door de bouwers Winterdijk gedoopt.
Wat hadden we nog een ruimte om ons heen.
Van de Omval tot aan het Scheldeplein, alleen maar land, met als krent in de pap het de
Mirandabad.
Achter dat land de Boerenwetering, waarlangs de Zuidelijke Wandelweg liep, met de
volkstuintjes, padvinderij, tennisbanen (ballen zoeken in de sloot) en tegen de
Amstelveenseweg aan het oude AFC terrein.
Nu razen de autos daarover op de A10.
s-Winters schaatsen op de Boerenwetering, of bij strenge vorst, op de Amstel, en bij
gebrek aan natuurijs, op de kunstijsbaan in de Apollohal. Zodra het seizoen begon waren we
present. Ik herinner me een opening op 1 September. Daar liepen we over de Churchillaan
(Noorder Amstellaan) in de stralende zon, misschien wel 18 tot 20 graden, met schaatsen
over de schouder, naar de baan. Nog zie ik hoe we aan en nagekeken werden door de overige
wandelaars. De ijsmachine kon het niet bijhouden en in mum van tijd lag er een dikke laag
water op het ijs. Wie viel werd drijfnat. De baan is nooit meer zo vroeg opengegaan.
De Amsterdamse IJsvogelsspeelden er ijshockey, met mannen als Jan Suurbeek en
Jaap Klotz ,die jarenlang een Sportzaak in de Maastraat gedreven.
Er was ook een damesteam, de (Amsterdamse?) Pinguïns, maar dat heeft voor zover ik weet
niet lang bestaan, ik dacht maar een paar seizoenen.
Bij het uitbreken van de oorlog zat ik op de Mulo in de van Ostadestraat. Toen de school
werd gevorderd voor de legering van Duitse soldaten, kregen wij onderdak in de
Oranjeschool, en nog later aan het Borssenburgplein.
De buurt verslonsde in die laatste oorlogsjaren.
Veel van onze vrienden en vriendinnen waren gedeporteerd, en wij hielden ons zoveel
mogelijk schuil.
Toen kwam de avond van de 4e mei 1945.
Radio Oranje brengt de tijding dat het Duitse leger heeft gecapituleerd.
Aarzelend worden er vlaggen buiten gehangen. We gingen de straat op, en naar de
Rijnstraat, naar de ijssalon/broodjeszaak van Hannes en tante Sjaan. Deze zaak was er in
het begin van de oorlog gekomen en voor veel jongeren een trefpunt geworden.
Er stond een Russisch biljart (met kegeltjes) en de broodjes waren goed. Op de bon
natuurlijk, maar tante Sjaan vergat die bonnen dikwijls en rekende een paar centen meer
voor een broodje. Hannes en zijn vrouw woonden boven de zaak, en op die avond van de 4e
mei hadden zij het raam open geschoven en op de vensterbank stond een radio waaruit het
nieuws klonk van Radio Oranje, luid en duidelijk en zomaar over straat. Wij hebben toen in
jeugdige overmoed toen de klok van de Thomas van Aquinokerk geluid, wat ons toen door
koster Henkie niet in dank werd afgenomen.
Later de intocht van de Canadezen, via de Berlagebrug en Vrijheidslaan enz.
Op het Victorieplein slipte een verkenningstank schuinweg over de gladde keien en kwam
tegen een boom tot stilstand, wat een toeschouwer een been kostte, omdat hij tussen boom
en tank bekneld raakte. De bestuurder van de tank heeft toen nog geholpen het gewonde been
af te binden. De straatfeesten begonnen, en haast overal werd er gedanst. Daar tussendoor
gebeurde er ook andere dingen. NSBers werden opgehaald en vrouwen kaal geknipt.
Toen het feestvieren om de bevrijding achter de rug was, en het leven wat normaler werd,
ging Amsterdam weer aan het werk.
Bijna iedereen moest met de tram, omdat men geen fiets meer had.
De trams puilden dan ook uit van de passagiers, en lijn 25 bijvoorbeeld reed meestal
zonder te stoppen van Rijnstraat naar Scheldestraat. Er kon geen mens meer bij.
Als haringen in een ton stonden we tegen elkaar aan gedrukt. Sommige stonden met slechts
één voet op de treeplank, en hielden zich vast aan de stang.
Zelfs op de kleine bumpers stonden mensen, met enkel de rode brievenbus om aan vast te
houden. Trossen heette dat.
Langzaam werd het weer die vertrouwde gezellige buurt waar we, natuurlijk pas veel later,
op zondag, bij de Joodse bakker Pront in de Uiterwaardenstraat vers brood en
gemberbolussen haalden.
Eén buurt waar vóór en ook weer na oorlog, veel kunstenaars en artiesten woonden, en
misschien nog wel wonen.
Op het adres Lekstraat 130 woonden Johnny en Jones tot aan hun deportatie.
Wij woonde boven de acteur Johan Boskamp, en tegenover ons en de zogenaamde
atelierwoningen; woonde Johan Kaart, eerst Gerrit van de Veen, later Jan Wolkers en
Charlotte van Pallandt, en er zat de balletschool van Sonia Gaskell die er hun domicile
hadden. In de Uiterwaardenstraat woonden Viruly schrijver/piloot en Huib Orizand
hoorspelspeler. Willy Walden en zijn vrouw Ose woonde in de wolkenkrabber.
Onze kinderen gingen naar de Professor van der Leeuwschool.
Met hen begon een derde generatie, althans wat mijn familie betreft, in de Rivierenbuurt.
Wat ik echter nog steeds jammer vind, zijn de namen Vrijheidslaan, Victorieplein,
Churchillaan, Rooseveltlaan, en President Kennedylaan.
Als dat plein en al die lanen hun oude namen zouden terugkrijgen, is de Rivierenbuurt weer
compleet.
G.J. Peeters, 13 oktober 2004.
Omgeving Uiterwaardenstraat
Het is weer een week voor de Pinksteren en dus a.s. zaterdag
Luilak in Noord-Holland. Vaak denk ik terug aan die dag in 1938. Ik was toen
13 jaar en de meeste van mijn straat vriendjes waren van dezelfde leeftijd of iets ouder.
Natuurlijk waren we wel om vijf uur, half zes op straat die dag, maar het voor luilak
normale ritueel van belletje trekken, deurknoppen vastbinden, speld tussen de belknop
zodat die bleef bellen, ach, dat lieten we over aan de jongere kinderen. Eigenlijk
verveelden we ons, tot dat één zei: Laten we op de dakkies van het de Mirandabad
gaan spelen.
Ja dat was iets. Wij naar het Mirandabad, langs de Rivierenlaan schuin het land over, de
Kennedylaan bestond in de verste verte nog niet, en daar waren we er al.
Het zwembad was omgeven door een muur, maar die was al gauw genomen en even later sprongen
we over de dakjes van het ene naar het andere hokje tot dat een van ons zei; verrek
er is bewaking. Zes paar ogen keken in de aangegeven richting en ja, daar liep een
man in het zwembad. Die man keek naar ons, zei niets, maar liep met ons mee, of bleef
staan als wij bleven staan. Hij leek erg zeker van zijn zaak en helemaal niet van plan om
naar ons toe te komen, maar wel klaar om iemand te grijpen die naar beneden zou klimmen.
Nog hadden we niet in de gaten van welke kant het gevaar dreigde. We besloten toen toch
maar via de muur weer naar huis te gaan. Maar thuiskomen zouden we pas een paar uur later,
want aan de voet van de muur stond een agent van de hondenbrigade, natuurlijk vergezeld
van zn hond. Toen begrepen we ook de laconieke houding van de bewaker. De agent
beduidde ons naar beneden te komen en toen we daar met zn zessen stonden moesten we
keurig naast elkaar gaan staan met rechts de agent met zijn fiets en links de hond. Zo
zijn we naar het bureau Pieter Aertszstraat gelopen. Wat een vertoning. Op het bureau
namen en adres opgeven waarna er een agent onze ouders op de hoogte ging brengen. Die
moesten ons komen halen, tevens werd erbij verteld dat we voor duizenden guldens schade
hadden aangericht. Moet je voorstellen in de crisistijd! De bedoeling zal wel zijn geweest
dat ze ons snel zouden halen want in werkelijkheid hadden we nog voor geen cent schade
gemaakt.
Wij ondertussen maar keurig op een bank zitten in het wachtlokaal. Af en toe een beetje
lacherig van de zenuwen. Na enige tijd verscheen al één van de vaders, bijna gelijk met
mijn moeder. Beiden op de fiets. Onze namen werden afgeroepen en we konden gaan. Toen we
de straat inreden stonden tal van kinderen en enkele ouderen ons op te wachten, want in
sommige gevallen is ook een stad net een dorp. Ons avontuur was al bekend. Mijn moeder
heeft nog jaren lang de agent die bij ons de jobstijding bracht niet aangekeken. Hij
woonde nota bene bij ons in de buurt en we kende hem bij naam. En natuurlijk, ze wilden
weer gauw van ons af, en wij waren fout geweest, maar de manier waarop de boodschap werd
gebracht?
Vakantietijd in de rivierenbuurt
De vakantietijd was bij uitstek geschikt om naar de markten
te gaan.
Meestal ging ik alleen. Als enig kind was ik gewend mijzelf bezig te houden, en in je
ééntje kon je immers zelf bepalen hoelang je ergens bleef staan of helemaal niet. De
Albert Cuyp was het dichtst bij, maar mijn voorkeur ging uit naar de markt op het
Amstelveld op de maandagmorgen. Met de fiets erheen, in de stalling op de Reguliersgracht,
vlak bij de Prinsengracht en dan gauw de markt op. Vooraan vlak bij de Amstelkerk stond de
Fluitjesman, een Duitssprekende man. Als kraam had hij een opklap tafeltje met
daarop een koffergrammofoon.
Zijn handel bestond uit een apparaatje van zacht leer met daarin een metalen rondje , een
membraampje.
Je moest het eerst in het water leggen om het leer zacht te maken, legt hij
uit. Bij aankoop kreeg je er een papiertje met tekening bij hoe je het ding in je mond
moest plaatsen. Terwijl hij de plaat liet draaien floot hij tussen zijn lippen als een
nachtegaal, of merel of weet ik veel, ik ben ook maar een stadsjongen. Ook het gesnater
van een eend behoorde tot zijn repertoire. En dat zouden wij ook allemaal kunnen als we
het hadden gekocht. Eén keer heb ik me laten overhalen tot een aankoop. t Is me
nooit gelukt er ook maar één goed toontje uit te blazen. Het enige resultaat was een
schril geluid zodat er thuis gevraagd werd het ding weg te gooien of in ieder geval op te
bergen. Nou dat laatste heb ik ook maar gedaan, want ik kan maar moeilijk iets weggooien.
Het volgende doel op de markt was altijd Moffie.
Moffie was een zwemmer. Een koopman die al pratend tussen de omstanders
doorloopt. Kwam hij bij een jongen die vol bewondering met zn handen in zijn zakken
stond te luisteren zei Moffie: Jongen met jou wordt het nooit wat. Je
staat met je handen in je eige zak, je moet ze in die van een ander steken.
Of tegen een kale man: Ach meneer de kammenbreker, zoek u nu is een mooie kam uit
die ik dan voor bijna nop zal verkopen, anders denke ze nog dat ik alleen slechte kammen
voor die prijs verkoop.
Moffie op het Waterlooplein |
Moffie op het Waterlooplein |
Waterlooplein zoals het was |
Waterlooplein zoals het was |
Deze foto's zijn ter
beschikking gesteld
door en eigendom van Ruud Jansen |
Dan naar de ijscoman. Wat zeg ik, twee
ijsverkopers die zich op hoorafstand van elkaar hadden opgesteld.
Eén van hen zoekt een slachtoffer uit en vraagt of ie ijs lust. Het
slachtoffer knikt en de ijsventer vraagt of hij geld bij zich heeft. De jongen
schuld met zijn hoofd van nee. Nou wat doe je hier dan? Maar vooruit je bent
de eerste vandaag dus kom maar hier, en de ijsman doet een wafel in de houder en smijt er
een klodder ijs op. Ondertussen heeft zijn collega ook een wafel met ijs klaar en roept:
Maar bij mij krijg je ze dikker!
Iedereen kijkt om en dus zegt de ander: Oh ja, dan mot je toch eerst effe hier
kijke. En hup daar gaat er opnieuw een klodder ijs op. De twee bieden tegen elkaar
op en de beide slachtoffers staan binnen enkele minuten met een ijsco van
minstens 12 centimeter tussen de wafels, en ze gaan maar door. Nog niet genoeg hè,
hier jongen je wou toch ijs, nou eet dan! Wat moet je met zoiets? De zon schijnt en
het ijs lekt, in je mouw en op je jas en overal langs. Voor de omstanders is het lachen
geblazen. Eén van de jongens geeft het op, de ander tracht draaiend en likkend de
smeltende gletsjer bij te houden totdat ook bij hem alles letterlijk uit de hand loopt.
Wel ja, leg het daar maar neer,zegt zijn weldoener grinnikend: Ik zal
het wel weer opruimen. De voorstelling is afgelopen en de mensen lopen verder. De
scheermesjes verkoper, de sigaren kraam, de vulpen dokter. Ze staan er iedere week. Tegen
twaalf uur half één is de markt afgelopen, maar dan ben ik alweer thuis.
G.J. Peeters, 22 mei 2006
Spelen op straat
Voetballen, kampioentje koppen, wielrennen, pinkelen, bok bok
berry, diefie met verlos.
K woonde aan het begin van de Uiterwaardenstraat. Er zou wel bijgebouwd worden want ons
blok begon met nummer 12.
Achter ons huis lag het land tot aan de Amstel (We keken zo naar de Omval).
De Rivierenlaan was eigenlijk het einde van de stad. Wat een ruimte hadden we!
Als we niet op straat speelden, speelden we op het land. Iedereen had een hut.
Er werd nog veel gebouwd in de buurt, dus hout genoeg Aardappelen pofffen in een vuurtje,
fles water mee en klaar waren we voor die dag. De hutten lagen als heuveltjes in het land.
Half ingegraven in het zand en afgedekt met plaggen. Het gras ging over in zand, en daar
werd gevoetbald.
Aangezien deze bezigheid, nogal veel tijd kostten, het vergaren van hout, zoeken van
spijkers en het steken van plaggen gebeurde dit hoofdzakelijk in de zomervakantie. Het
gereedschap werd meegenomen van thuis. De overige perioden was de straat ons speelterrein.
Voetballen deden we op de rijweg tussen de putten, autos stonden er toen nog niet.
Via de stoepranden kon je mooi kaatsen. Storende elementen waren een of voor har ramen
bezorgde bewoonster die ons in niet mis te verstane gebaren verzochtop te
donderen, of een politieagent op de fiets
Keepers hadden dan ook de opdracht steeds rond te kijken of er geen kip
aankwam.Zodra die werd gesignaleerd was het:Jut, kip de bal in je zak en het
spel werd gestaakt om weer door te gaan als de brave man langs was gefietst. Maar dan
moest je dubbel oppassen want natuurlijk had hij ons zien voetballen. Hij reed dan een
klein blokje om en wachtte even om ons de gelegenheid te geven opnieuw te beginnen om dan
plotseling weer op te duiken. Maar deze tactiek was bekend en hij zag slechts een aantal
jongens op de stoeprand zitten praten.
Kampioentje koppen deed je op de stoep, bij voorkeur tussen een lantaarnpaal en een
huismuur die dan als doel dienst deed. Je spelde het één tegen één, aanvaller en
verdediger. De aanvaller begon op enige meters afstand met kopen en al kopend langzaam
richting het doel te schuifelen om dan plotseling met een felle kopstoot proberen te
scoren. Vijf pogingen en dan wisselen. Verliezers vielen af en de winnaars gingen naar de
volgende ronde, tot er uiteindelijk één winnaar overbleef, de kampioen.
Wielrennen deden we ook. Eerst naar het Waterlooplein op zoek naar een racestuurtje en een
tandwieltje met minder tanden dan die normaal op je fiets zat. De versnellingen die nu
bijna standaard gemonteerd zijn lagen nog in een ver verschiet. Verder haalde je alles van
je fiets af, spatborden, bagagedrager, lamp, dynamo en zelfs de kettingkast. Want,ja, dat
woog allemaal mee en het moest tenslotte ook en beetje op een racefiets lijken. Het
parcours werd uitgezet met een krijtstreep als start en finish lijn.En dan maar trappen.
Al gauw hadden we in de gaten dat we baancommissarissen nodig hadden. Want hoe kon het dat
iemand die naar de start al gauw 50 meter achterlag bij de doorkomst na 1 rondje het
peloton aanvoerde? Juist ja een blokje afgestoken. Was ik met koppen geen ster, op de
fiets kon ik aardig uit de voeten. Ik was dan ook niet weinig trots toen mijn moeder
thuiskomend van de boodschappen doen aan mij vroeg of ik gisteravond had gewonnen en na
mijn bevestiging verder ging:De groentevrouw vertelde het me en dat je het idool
bent van haar zoontje, omdat je zo hard kunt fietsen, eraan toevoegend:Kijk in
hemelsnaam uit dat je niet valt. Nou dat harde fietsen van mij was ook weer niet zo
onlogisch, ik had dat tandwieltje per slot ook niet voor niets gekocht. Maar goed het
wielrennen moest stoppen de politie vond het te gevaarlijk, wat het ook eigenlijk wel was
De lange zomeravonden waren bij uitstek geschikt voor het spelen op straat omdat je niet
zo vroeg nar binnen hoefde. Pinkelen op de put in de rijweg en bok bok berry waren van die
spelletjes die jongens en meisjes samen deden.
Pinkelen deed je met een klein langwerpig stukje hout, dat aan de beide uiteindenschuin
afgesneden was, plus een stok waarmee je moest slaan.
Je sloeg met je stok op één van de uiteinden en als het houtje dan omhoog sprong sloeg
je het zover mogelijk weg. De tegenpartij moest proberen het houtje te vangen. Lukte dit
dan was degene die geslagen had af. Anders moest vanaf de plek waar het houtje was
neergekomen geprobeerd worden het op de put te gooien. Hij of zij die op de put stond
trachtte d.m.v.het snel heen en weer bewegen van de stok het weer weg te slaan. Lukte dat
dan begon het weer opnieuw en anders werd er gewisseld van slagbeurt.
Bok bok berry was min of meer een krachttoer. Iemand ging met zijn rug tegen de muur
staan, zijn handen gevouwen voor zijn lichaam. De volgende ging gebukt staan met zijn
hoofd in de handen van nummer één. Ieder die daarna kwam stak zijn hoofd tussen de benen
van zijn voorganger en sloeg zijn armen om diens bovenbenen. De sterksten stonden nummer 1
en 2, nummer 5 en 6 waren de wat minder krachtigen. Als alles klaar stond nam iemand van
de tegenpartij een flinke aanloop, zette zich af op de rug van nummer 6 of 5 en plofte zo
dicht mogelijk bij de met zijn rug tegen de muur staande figuur neer. Dan volgde nummer 2
en 3 enz.tot ieder van de springpartijop de ruggen van de bokken zat. De
springers hoopten dat de bokken onder hun gewicht zouden doorzakken. De bokken moesten
minstens 10 tellen( er werd hardop geteld) blijven staan. Lukte dit dan mochten zij
springen. Maar als één van de springers met zijn voeten op de grond kwam, dan was er
doorgezakt en moesten de bokken voor straf opnieuw staan.
De meisjes mochten als ze wilden meedoen maar hoefden niet bok te staan. Ze droegen in die
tijd veel vaker een jurk of rok, en dan kon je als jongen toch moeilijk met je hoofd
tussen een meisje haar benen gaan staan en ook nog eens met je armer om haar bovenbenen.
Nee, eigenlijk was het geen spelletje voor meisjes van toen.
Waar ze wel aan meededen was diefie met verlos. Er werden twee partijen gevormd van soms
wel 15 kinderen van elke partij. Dan werd er gepootvoor de loop. De winnaar(s)
verspreidden zich door de buurt en kregen daarvoor een aantal minuten de tijd. Dan ging de
tegenpartij naar ze opzoek. Van te voren was afgesproken binnen welke straten je je moest
verstoppen. Iemand die werd gevangen werd naar een bepaalde lantaarnpaal gebracht en moest
daar met één hand aan de paal blijven staan. Een volgende hield de vrije hand van de
eerste vast en zo vormde zich een rij. Zij hoopten dat iemand van hun partij er in zou
slagen het cordon van bewakers te doorbreken en met één twee drie tikjes op de arm van
één van de gevangenen deze te bevrijden. Die gingen dan weer op de loop. Het spel
eindigde als iedereen gevangen was. Dan werd er gewisseld maar dat kon wel eens lang
duren.
Waarom dit straat spelletje me zo lang is bijgebleven komt door de bewondering die ik
kreeg voor sommige jongens. Oorspronkelijk speelden wij het laat ik maar zeggen
gewoon. Maar na enkele avonden kwam daar verandering in.
We stonden als bewakers rond de paal waaraan een 6, 7 tal gevangenenstonden
toen er een bejaarde man, gekleed in lange jas met hoed en een zwarte streepjes broek,
wandelstok en een sigaar in de mond, kennelijk op weg naar huis ons passeerde. De man
hinkte een beetje, tot dat hij binnen het bereik van de gevangenen kwam en met drie tikjes
de hele kliek bevrijdde. We stonden perplex. Niemand had hem herkend, en die avond was hij
echt de held van de straat.
G.J. Peeters, 22 mei 2006
10
mei 1940
Die ochtend word ik heel vroeg wakker door het lawaai
veroorzaakt door het neersmijten van planken en al wat niet meer nodig was en opgeruimd
moest worden. Op het land achter ons huis was een blok huizen gebouwd, dat ons ons
speelterrein en het uitzicht op de Amstel had ontnomen, en wat nu met zoveel lawaai werd
opgeschoond, althans dat waren toen mijn eerste gedachten.
Totdat ik de stem van mijn vader op de veranda hoorde, die tegen de buurman zei: Of
het is een Engelse raid op Duitsland, of een Duitse raid op Engeland.
Zo zei hij het letterlijk, nog niet vermoedend dat het luchtafweergeschut was dat op
Duitse vliegtuigen schoot.
Wij waren immers neutraal! Ik vloog mijn bed uit. De radio distributie werd aangezet en
daar klonk het: Bericht luchtwachtdienst, bericht luchtwachtdienst, Duitse
parachutisten geland bij Dordrecht.
Het is oorlog zei mijn vader.
Maar ja, oorlog of geen oorlog, het leven gaat gewoon door. De radio bleef aan en
ondertussen ging mijn vader zich scheren, mijn moeder dekte de tafel voor het ontbijt en
verzorgde het lunchpakket voor mijn vader, ik kleedde mij aan.
En . . in dezelfde volgorde als iedere ochtend vertrokken we; mijn vader naar zijn
kantoor, ik naar school. De school bevindt zich in de van Ostadestraat, en op weg daar
naar toe, via de Ferdinand Bolstraat, kwam je langs het RAI-gebouw. Daar was het een
drukte van belang, want tussen het RAI-gebouw en het toenmalige gebouw van de
Rijksverzekeringsbank aan de Lutmastraat, lag een groot betegeld terrein, bedoeld om
tijdens tentoonstellingen vrachtautos e.d. te parkeren, maar nu werd het gebruikt al
exercitie plaats. Het RAI-gebouw herbergde, het was immers mobilisatie, rekruten.
Voor het hek dat het terrein afsloot stonden in de Ferdinand Bolstraat heel wat
belangstellenden te kijken naar de verrichtingen van de aspirant soldaten, die kennelijk
nog maar pas waren opgekomen.
Telkens klonk er een bulderend gelach als na het bevel links-om, iemand rechts-om draaide
en dus verkeerd in het gelid stond, om daarna snel de goede kant op te draaien.
Rechts is je stro-been en links je hooi-been, klonk het uit het publiek.
Dat zon sergeant dat nou niet begrijpt, je ziet zo dat het boerenjongens
zijn.
Ik had daar nog uren kunnen staan, maar het was bij negenen, dus rukte ik mij los uit dit
boeiende schouwspel om op tijd in school te zijn.
Daar werd die dag natuurlijk geen les gegeven. Na een toespraak van de directeur, besloten
met het Wilhelmus, werden we voor onbepaalde tijd naar huis gestuurd, maar niet voor dat
de bekende schoolplaten van de wand waren gehaald en in de kaartenkast waren opgeborgen.
Alsof ze daar bij een bombardement gespaard zouden blijven. Nee tot op de dag van vandaag
heb ik de bedoeling hiervan niet begrepen. Terug naar huis weer langs de RAI, waar nog
steeds drommen mensen stonden te kijken. Jammer genoeg stond ik nu helemaal achteraan
waardoor ik niets kon zien, en ben ik maar doorgefietst naar huis. Die middag viel er een
bom op de Blauwburgwal, dicht in de buurt van mijn vaders kantoor, zodat mijn moeder een
niet zon plezierige middag had. Telefoon hadden we niet. Mijn vader was daar tegen.
Ik zit de hele dag al met zon ding aan mijn oor, s avonds wil ik
rust, zei hij en heeft dat tot in de jaren 60 volgehouden.
Die avond kwam hij op de normale tijd thuis. Hij had wel iets gehoord maar verder niets
gemerkt. De volgende dag verschenen er ineens Nederlandse militairen op het platte dak van
de huizen aan de overkant. Met het geweer in de aanslag keken ze achter elke schoorsteen,
opzoek naar Duitse parachutisten.
De geruchtenstroom was losgebarsten.
Op straat speurden wij kinderen, naar aanwijzingen die daar door de 5e
colonne met krijt op de trottoirs en muren waren aangebracht, met de bedoeling de
Duitse troepen te helpen. En ja hoor, een met geel krijt getekend pijltje wees in de
richting van de watertoren bij de Zuider gasfabriek. Die toren was natuurlijk een
prachtige uitkijkpost zo dachten wij en dus was het voor ons een bewijs temeer dat het
waar was wat ze zeiden. Uitvegen maar. En vervolgens werd alles wat met krijt op straat,
de muren en lantarenpalen getekend was weggepoetst.
Thuis stond de hele dag de radio-distributie aan en luisterden we met enige trots naar de
berichten over de hardnekkige tegenstand die door de Nederlandse troepen werd geboden,
maar ondertussen werd Schiphol gebombardeerd en zagen we vanaf ons platte dak vanuit de
richting van de havens zwarte rookwolken opstijgen. Zo nu en dan was er luchtalarm, maar
gelukkig bleef Amsterdam het lot van Rotterdam bespaard.
Inmiddels moesten we ook weer naar school, ik geloof dat mijn vader geen dag is thuis
gebleven, en begon het leven onder de Duitse bezetting.
G.J. Peeters, 27 mei 2006
Terug naar de vorige pagina << |