het verhaal van een boekje in Plan Zuid Karel N.L. Grazell . . . .

 
Terug naar de vorige pagina <<

 


 

HET VERHAAL VAN EEN BOEKJE IN PLAN ZUID
Karel N.L. Grazell - november 2009

De Beethovenstraat: vanwaar de trams in oorlogsnachten heel attent gratis hun passagiers het eerste stuk naar de concentratiekampen voerden. De Beethovenstraat: waar op de hoek van de Clio de vooroorlogse ‘ik wil gelukkig zijn’ filmster Fien de la Mar uit het raam sprong.

En dan is het 1990 en ik zit in de Cliostraat op een drukke verjaarsparty van een vriend van me: een medisch specialist. Ik heb ‘m in een speciaal gemaakt boekje een gedicht gegeven, dat ik voor de gelegenheid had gemaakt. Hij liet het trots aan z’n gasten zien.
Uit de drukte kwam een stem. Ik keek in de richting en zag een man van begin zeventig, dacht ik: een grote Joodse kop en witte mannen, bijna zoals vroeger pianisten wel droegen. Schrijft u veel? Ikzelf heb maar één keer iets geschreven, dat was een paar maanden nadat ik in ’45 uit het concentratiekamp Bergen-Belsen terug was gekomen. Het was een verslag van de jaren die ik in dat kamp had moeten doorbrengen, ik en mijn moeder, m’n zuster en m’n broer. Maar niemand, alleen mijn vrouw die het uit heeft getikt, heeft het ooit gelezen.
Een soort dagboek achteraf dus?
Zo zou u het kunnen noemen.
Zoiets zou uitgegeven moeten worden.
Hij glimlachte: nee, nee.
Of tenminste zou ik er een boekje van willen maken, in een klein oplaagje.
Hij glimlachte: nee, nee.
We spraken nog even, maar de drukte schoof als een scherm weer tussen ons in. Ik begaf me tussen de anderen.
Een tweetal uren later nam ik afscheid, natuurlijk niet van de meeste gasten: die waren er veel teveel voor elk een hand. Alleen die met wie ik had gepraat. Ook de man met de witte manen ging ik een hand drukken. Hij vroeg: hebt u interesse om Duitse papieren uit de oorlog te zien?
Ik had.
Hier is m’n naam, m’n adres. Belt u mij.
Enkele weken later zat ik bij hem thuis. Hij bleek direct onder m’n vriend te wonen. Hij had in de voorkamer een groot bureau staan met een koffiezetapparaat erop. Z’n stoel stond met de rug naar het raam. Aan z’n linkerhand hing een groot schild, in het Frans, van Les Chevaliers van de Franse wijn, een notie gezelschap.
We dronken wijn. Zondagmiddag 12 uur en we dronken wijn. Zelf geselecteerd, zei hij, dat deed hij voor de Hema en voor Maxis. Dat was een mooi gezamenlijk onderwerp, want ik heb zowat tien jaar tot nachtmerries toe voor Maxis gewerkt als marketing/reclameman: de komst van de eerste vestiging in Rijswijk en Muiden helpen voor te bereiden, de reclame gemaakt voor alle Maxis en Trefcenter superstores van Bijenkorf Beheer.
Er ontstond contact. En toen het zover was, en ik de Duitse papieren uit 1940 had doorgenomen – ze gingen over een eventuele emigratie van m’n gastheer en naaste familieleden naar overzee en tijdelijke plaatsing in Bergen-Belsen, zoals toen vaak gebruikelijk – ging ik over tot wat me primair interesseerde: het verslag van Bergen-Belsen.
Een boekje, zei ik, heel kleine oplaag.
Hij stond op, ging de kamer uit, kwam terug: enkele tientallen blaadjes in de hand zoals die al zolang geleden waren uitgetikt op duidelijk een antieke Remington met wat wankele letters.
Lees er eens wat van. U bent de eerste die ze buiten mijn vrouw en mij in handen krijgt.
Ik las wat fragmenten en legde ze voor ‘m op het bureau.
Hoeveel, zei hij, twee, drie exemplaren?
Ik rekende uit: twaalf.
Voor wie dan?
Uzelf drie, drie voor uw gezin, dan eentje voor de mediatheek van het Joods Historisch Museum, waar u adviseur van bent, een voor Oorlogsdocumentatie, een voor de Koninklijke Bibliotheek, een voor onze vriend hierboven, twee voor mij/ Twaalf.
Hij zei ja.
Ik tikte de tekst uit op maat, plakte de boekjes in elkaar (beetje schriftachtig), schreef er een gedicht in, leverde ze bij hem af.
Ik hoorde een jaar niets van hem.
Toen belde hij me: sorry, ik was in Israël, in Australië, en ik kan wel honderd van die boekjes kwijt.
Dan maken we ze toch.
Opnieuw ging ik – lang – aan de slag. Ik leverde opnieuw.
Een tijd daarna had hij op een nacht veel pijn. Mijn vriend, de specialist, stelde een diagnose, toen hij in de ambulance werd geschoven: aneurysma. Maar die woorden waaiden weg in de wind
Men opereerde. Maar hij overleed.…

Ingemar Klint (1916-1992). Het boekje heet Bergen-Belsen en is ongetwijfeld te vinden in het Ned. Inst. voor Oorlogsdoc. en het Joods Hist. Mus.

Karel N.L. Grazell
Amsterdams stadsdichter uit ZuiderAmstel

Omhoog

Terug naar de vorige pagina <<