Karel N.L. Grazell

Terug naar de vorige pagina <<

naar index Karel N.L. Grazell

ILJA EN DE LAMPENKAP van Karel N.L. Grazell

Het was voorjaar 1951 en ik was een dichter: ik had in die naoorlogse jaren immers gepubliceerd in literaire tijdschriften als Criterium, Podium, Braak – bovendien was ik als eerste van een nieuwe generatie met een bundeltje verschenen.
 
Een vriend van me, zoon van een bekende uitgever, had zich onlangs verloofd en ik zat met haar op het Leidsepleinse terras van Reijnders te praten. Dichters moeten goed kinderverhalen kunnen schrijven, zei ze, waarom doe jij dat niet? Ik improviseerde wat en ze zei: leuk, schrijf het.
 
Die nacht bedacht ik het verhaal voor een meisje van heel klein, dat ik wel eens ontmoet had. ‘Ilja en de lampekap’ gaf ik het als titel. Het was een verhaal met allerlei onwaarschijnlijkheden, zelfs logische foutjes, maar ach, kniesoren zouden het niet lezen.
  
Toen het klaar was, componeerde Enrico Neckheim er balletmuziek bij en ja, ’t is een keertje privé gedanst (ik weet niet of de muziek zich later in de nalatenschap van de componist bevond). Nadien wilde hij dat ik het herschreef voor een TV-show. Ik had een nachtwaker tot een muis, een psychiater tot een papegaia gemaakt, en zo – voor ‘Jos van de Valk presenteert’ bedacht ik dan ook twee parallelle verhalen in split screen: links voor kinderen, recht voor volwassenen. Echter, ik kwam nauwelijks verder, want het rijmen, en het lettergreepjes tellen tot even lange regels was toch niks voor mij.
 
En toen werd het 1987. Ilja had ik al die jaren niet gezien en nu zou ik haar, zij zelf nu allang moeder, weer eens ontmoeten. Ik bedacht dat ik het verhaaltje van vroeger maar eens moest òmschrijven voor een volwassen Ilja. Hieronder staat het.
 
Het bleef Ilja en de lampekap heten, maar nu in nieuwe spelling:

Ilja en de lampenkap

Ditmaal voor jou speciaal ’s een kinderverhaal. Nou, kinder... ’t Gaat dan wel over ’n Ilja van zo-te-zien niet ouder dan ’n jaar of acht. Maar verder kom je eigenlijk alleen maar ahum eh ahum Volwassenheid tegen. Een levensgrote, bierbuikige psychiater, compleet met wetenschappelijke formule. Een uiterst meerderjarige nachtwaker met muisgrijze snor, met bochel en met podagra (da’s deftig voor grote-teen-jicht). Dan de ouders van Ilja: keurignette mensen, o ja hoor. Plus een duo van door het leven gerijpte feeën – en die staan voor het Goede en het Boze (want een Ned. kinderverhaal biedt een Ned. kind een Ned. moraal). Verder zul je nog een ouderwetse hoepelrok zien, een amechtige Eend, een meer-dan-volwassen, staande Friese klok en een grote schemerlamp die nog was geweest van Ilja’s overoverover en over pfff betoudovergrootvader.
Zo. En nu luisteren. Want het begint.
Er waren ereis een Goede en een Boze fee. Ze woonden beiden in het Beatrixpark. De eerste had een hut op de tweede verdieping van een van die grote kastanjebomen bij de fontein. De ander had alleen maar een hol, meer niet, in die lage heuvel verderop in het park.
Nu je al zo groot bent (39, niet?), zul je begrijpen dat er geen pais en vree heerste tussen deze twee. De Goede fee moest steeds op haar hoede blijven. Dat ging haar natuurlijk uiteindelijk vervelen (stel je voor: zitten zonnebaden in het pierenbad en in de gaten houden dat je niet plotseling een kletsbrrrnatte badhanddoek wordt – of in de kruidentuin kliskruid zoeken en uitkijken dat er geen hexcentriekelinge om de hoek van een haag opduikt om je in de laatste resten van de Boerenwetering te smijten – nou ja, van al die en nog meer dingen zou je toch de hommel in je hoofd krijgen?).
Dus weet je wat ze deed? Toen ze op een ochtend in het rosarium wandelde tussen lijsters en Vlaamse gaaien en rozenrozenrozen en eensklaps een toverstokje zag zwaaien, was ze haar Boze collega nog net voor en toverde ze zichzelf naar het huis van Ilja die verderop woonde in de Haringvlietstraat (daar wonen veel ambtenaren en die eten ambtshalve heel, heel vaak koninginnesoep). Natuurlijk kon ze daar niet zomaar ineens in de eetkamer verschijnen, terwijl het gezin oranje soupe à l’ex officio zat te lepelen, dat wist ze ook wel. Daarom zorgde ze ervoor ’n stukje van het interieur te worden. Dat was geen probleem: ze droeg een ouderwetse hoepelrok en dùs werd ze, zodra ze ter plekke arriveerde, de kap van de grote schemerlamp die nog van Ilja’s overoverover en over pfff betoudovergrootvader was geweest.
Resultaat? De Boze fee meende nu ongehinderd, argeloos en zorgeloos de baas in het Beatrixpark te zijn geworden. De Goede fee deed net alsof ze door haar tegenstandster was betoverd en kon nu op haar gemak haar kans afwachten om de Boze fee te verrassen.
’n Slim en Goed Plan, vind je ook niet? Alleen... het was toevallig het seizoen van de vliegen. Van massa’s vliegen. En die lieten vliegenstrontjes op de lampenkap achter. Erg, hè?
En toen gebeurde het.
Ilja, vroeg haar moeder, wil je bij de drogist een vliegenvanger halen?
En dat ging dus om zo’n kronkelige, draaierige, kleverige sliert, weet je niet?
Maar Ilja, een meisje van zo-te-zien niet ouder dan ‘n jaar of acht, speelde net zo fijn met haar poppen: dag Pukkebukkie, dag Snippebipje. En ze deed of ze niks en niets hoorde.
De lampenkap werd met de dag vuiler. Zo kon de Goede fee zich niet terugtoveren: je kon toch niet met een vliegenvieze hoepelrok op straat verschijnen? Zij niet.
Tja, zo gaat dat als je een positief denkende fee bent. Maar dat wist je natuurlijk allang.
In ieder geval: ze dacht dat ze Ilja maar ’s moest straffen.
En op een morgen, toen Ilja de huiskamer binnenkwam, gebeurde het. Ineens hoorde ze iets in zich tikken en sloeg ze elf uur. Wat was haar overkomen? Ze was de grote, staande Friese klok geworden, waarop ze vorige week had leren klokkijken.
Ze begon te huilen en van schrik sloeg ze vijf uur.
Haar ouders hoorden dat en ze zeiden tegen elkaar: De klok is zeker van slag af. We moeten haar maar naar de klokkenmaker brengen.
En zo tegen de lunch werd Ilja in de amechtige Lelijke Eend gehesen (het dak moest open) en weggebracht.
Nu wordt dit verhaal ’n beetje raar: Ilja komt niet vóór pakweg 9.15 uur n.m. terug, maar haar ouders missen haar geen seconde. Ach, deze schrijver is bepaald niet volmaakt...
Ilja moest tot de volgende dag wachten, voordat ze kon worden gemaakt. Ze keek erg tegen de nacht op.
Maar voor het zover was, gebeurde er al ’n heleboel. Da’s vaak zo als je het niet verwacht, dat weet jij natuurlijk óók sinds je zo groot ben geworden, hè?
Er was een muizengat in de werkplaats. En daar woonde nachtwaker Robbie: ’n alerte muis met muisgrijze snor, met bochel en met podagra (da’s deftig voor grote-teen-jicht).
Die avond kwam Robbie kennismaken.
Hallo, klok, riep hij naar Ilja’s hoge wijzerplaat.
Maar ze kon niet antwoorden. Want ineens stroomden de tranen over de Romeinse cijfers die de uren aangaven. Die stroom duurde van 8.10 tot 9.17 uur n.m. Zielig, hè?
Daarna kon ze Robbie pas vertellen, dat ze helemaal geen klok was, maar een meisje van zo-te-zien niet ouder dan ’n jaar of acht.
Onze nachtwaker was (‘túúrlijk terecht) danig onder de indruk. Hij sprak: Ik ga subiet dokter Bas halen.
Wie is Bas nou weer, zul je vragen. Wel, da’s een papegaai. Maar niet zomaar een papegaai, nee, een toverpapegaai. Hij had dan ook ’n heel aparte geneestechniek: hij praatte even met je en dan was je genezen!
Ja, ’t gaat nu spannend worden! Lees maar verder!
Zo, Robbie, zei Bas, toen de nachtwaker in de spreekkooi kwam. Heb je je weer allerlei muizenissen in het hoofd gehaald? Of een hommel misschien?
Nee, nee, m’n hoofd is nog leeg, hoor. Maar er staat bij ons in de werkplaats een grote, staande Friese klok die betoverd is.
En toen vertelde Robbie, dat Ilja was omgetoverd en dat ze gauw moest worden geholpen. En of Bas dat wilde doen.
 
Dag juffrouw, zei Bas even later tegen Ilja. En hij begon meteen met haar te praten.
Juffrouw, vroeg hij, als ik twaalf zeg, waar denkt u dan aan?
Eh, bimbam, antwoordde Ilja.
Eh, bimbam, prachtig. En als ik zeg: kamer?
Eten. O, wat had Ilja een honger.
Hoe dat kwam? Weet je dat niet? Klokken krijgen nooit te eten. Zo, wéér wat geleerd!
Eten, mooi, zei Bas. En als ik zeg: lampenkap?
Vliegen, en Ilja herinnerde zich plotseling weer dat ze geen vliegenvanger voor haar moeder had willen kopen.
Vliegen, dat is het, zei Bas.
Goed, hè?
Metéén begon hij met z’n vleugels te klapperen en hij riep heel plechtig:

QWERTYUIOPIJ!

En voorwaar...
Ilja was plotseling weer een meisje geworden van zo-te-zien niet ouder dan ’n jaar of acht. Robbie klapte in z’n pootjes en vergat helemaal z’n podagra (da’s grote-teen-jicht, weet je nog?).
Nou deed die podagra op dat moment ook nauwelijks pijn (hij had er 400 mg Ibuprofen dragees tegen, 3x per dag héél doorslikken met een flink glas water – dat glas vond z’n keel echter wel moeilijk).
En gelukkig maar, dat hij zo weinig pijn aan z’n grote teen had., want nu kon hij Ilja wegbrengen tot aan de hoek van de straat, waar ze woonde.
Haar ouders hadden haar geen seconde gemist. Tenminste, zo vertel ik het in dit verhaal, dan is het misschien makkelijker voor je te begrijpen. In werkelijkheid hadden ze natuurlijk hemel en aarde bewogen, gepaniekt, gehuild, geroepen, gerend, gezocht – maar dat maakt dit relaas veel te lang en doet er niets aan toe of af.
Mee eens?
 
De volgende dag vroeg Ilja of haar moeder haar wilde helpen een mooie, nieuwe lampenkap te maken.
Toen die klaar was, kon de Goede fee zich weer omtoveren in haar oude gedaante, compleet met een nieuwe, schone hoepelrok. Vlug ging ze naar het Beatrixpark om de Boze fee te zoeken. Nou, en die schrok toen ze was gevonden!
Maar voordat ze van haar schrik was bekomen, had de Goede fee haar al veranderd in een vliegenvanger, zo’n kronkelige, draaierige, kleverige sliert, weet je niet?
En die stuurde ze per aangetekende post naar Ilja.
Ja, ja:

QWERTYUIOPIJ!

En welterusten: ga maar gerust slapen. Het Goede Heeft Overtuigend Gezegevierd!

Karel N.L. Grazell - Stadsdeeldichter ZuiderAmstel

 

naar index Karel N.L. Grazell

Terug naar de vorige pagina <<

<< terug