Terug naar de vorige pagina <<

 

Stadsdeelgedichten van Karel N.L. Grazell

naar index Karel N.L. Grazell

STADSDEELGEDICHTEN ZUIDER-AMSTEL

Stadsdeelgedicht 44
(op 20 april 2010)

 laatste stadsdeelgedicht voor ZuiderAmstel
(ik zal verdergaan met gedichten inzake stadsdeel Zuid)


Geboren op Amstelveenseweg 924:
een van de laatste ZuiderAmstelaren


Et voilà, daar lig je ineens in het licht,
schrikkend, wennend, met een snik
van onrust, een adem van tevredenheid.
En langzaam, maandenjarenlang,
beginnen de verwachtingen te groeien
in het uitzicht van de ramen waar je woont.
Straks kijk je uit over de duizenden bomen
die je je leven hebben ingehuldigd.
En als je later in de jaren net zo’n jeugd wint
als ik ooit speelde aan deze zelfde weg
ben je gezegend door de hand van een engel.
In de tuin die de aarde voor je wil worden,
zal de roos van de liefde bloeien
en de windekelkjes staan er open
met een fijne tint van hoop.
Er is ook de brandnetel van ergernis,
de goudenregen van de droefheid,
de distel die steekt van haat.
Laat daar links wat links
en rechts wat rechts moet zijn.
Pluk de vruchten van het zonlicht,
adem het zingen van de lentevogels,
en droom van de vlinders
die hun ijle vleugels kleuren
met het groen van vrede en
het hemelsblauw van geluk.

Karel N.L. Grazell
Amsterdams stadsdichter uit Zuid


Stadsdeelgedicht 43a-b-c-d-e-f-g-h-i-j
(op 29 maart 2010)

De 10 delen van nieuw stadsdeel Zuid

Download hier

Karel N.L. Grazell
Amsterdams stadsdichter uit Zuid


Stadsdeelgedicht 42
(op 21 maart 2010)

subsidie voor groene gevels, groene daken

Groen de gevels. Maak van uw woning
een boomschorshuisje, een klimoppand,
een takkenstulp. Groen de daken. Geef
uw huis een weiland op het hoofd. Plant
een kersentuin. zaai Afrikaantjes met
paspoort en zaai botergoudsbloemen,
laat schapen grazen (Sint is de herder).
Groen de straten. Plant nog 10000001
bomen, hang lianen naar de overkant,
leer leeuwen oversteken op het zebra-
pad, zet mollen uit in de hoop dat er
er geen auto meer rijdt, laat miljoenen
leeuweriken los die zingend klimmen
naar de zon en vliegtuigen die met een
lange staart van kerosine onze longen
kwellen, verhinderen hier te vliegen.

Groen de gevels, de daken en de straten
Kijk, zo subsidieert men ZuiderAmstel
naar het verlangde aardse paradijs. Maar
was de mens ooit tevreden met z’n Eden?

Karel N.L. Grazell
Amsterdams stadsdichter uit Zuid


Stadsdeelgedicht 41
(op 18 februari 2010)

Boom 1001 in het Beatrixpark
(1001 Bomenplan van Henk Boes)


Dit is de boom die een kroon in z’n kruin draagt:
een schorsen koningsmantel om de prille schouders
en z’n mooiste tak als scepter.
Duizendmaal is al een boom geplant
(voor wie we eren en liefhebben).

En hier resideert dan in het Beatrixpark.
de duizendeerste, de jongste, de laatste
van een nieuwe generatie groen,
en wuift naar ons een koninklijke groet.

Wie, eerder of pas straks geboren,,
langs hem wandelt in z’n toekomst
van jaren, tientallentientallen jaren,
zal hem, Z.M. Boom 1001 genaamd,
een glunderblij respect betuigen
zoals aan een majesteit betaamt.

 

Karel N.L. Grazell
Amsterdams stadsdichter uit Zuid


Stadsdeelgedicht 40
(op 25 december 2009)

Nieuwjaarswens 2010


De vrouw staat aan de Amstel, moederrivier
van de stad. De lichtjes van de torens aan de
Omval staan in donker water op hun kop.
Er zoeft een haastige auto achter haar rug
voorbij. Uit ‘n woonboot kiert ‘n kier muziek.
Achter duizenden gevels van ZuiderAmstel
wachten in een oliebolse geur de glazen sap,
wijn, bier en zelfs champagne hier en daar
gespannen op de allerlaatste tellen van het
wijkend jaar.
Daar slaan de klokken al hun
slagen over de stad. Negen, tien, elf, twaalf.
En ineens, als een reuzenwekker, ratelt het
lawaai de straten door. Weerkaatst tegen de
huizen. Het bomt. Het dreunt en kreunt. Het
sssssist, ontploft en gilt. Het bonkt. Hotst en
schreeuwt. Trilt en botst. Het ramt en dramt
tegen de deuren. En het nestelt in de angstig
ademende bomen van de parken. Er klimt
een vogel schrikkend richting hoge sterren.
De vrouw hoort het angstig en moeizaam aan.
En ze denkt: dit is een leven als een oordeel.
Even is er ’n wakje
stilte in het lawijt, en hoort
ze achter een gesloten raam een kerstkindje dat
zich een nieuw leven, een nieuw jaar in schreit.
En ze denkt: dit is een leven als een oordeel.


Een fijne kerst. Een gelukkig 2010.

Precies zoals u het graag wilt zien.

Karel N.L. Grazell
Amsterdams stadsdichter uit Zuid


Stadsdeelgedicht 39
(op 20 september 2009)

Buitenvelderts Bomenlied
‘Bomen goed bekeken’: o.a. in het Amstelpark tot 13 september 2009

Is elke boom lucht voor ons?
Maar we kennen toch de sparren en de dennen.
En kijk eens, da’s een eik.
De populier, die is heel populair.
Zeg maar ja tegen de acacia.
Is elke boom lucht?
Jeneverbes: een oud vrouwtje met borrel.
Mooi werk, die berk.
Zo’n linde waait met alle winden mee.
Is elke boom lucht?
Gaan met die plataan.
Wat een kanjer, die kastanje.
Een cypres is de barones onder de bomen.
Is elke boom lucht?
Wat een tiep, zo’n enorme iep!
Een goudenregen is een sterrenregen.
Tulpenboom: een heel bollenveld.
Is elke boom lucht?
Aha, da’s een magnolia.
Olijfboom: is er ook een popeyeboom?
Leuk hè, zo’n beuk.
Elke boom is…
Elke boom is…
Ze staan loom en sloom
te lanen en te parken,
doen zonlicht in hun bladgroen
en maken zuurstof
voor onze adem
al sinds Eva en Adam.
Ja, bomen zijn lucht voor ons.
Lucht!

Karel N.L. Grazell
Amsterdams stadsdichter uit ZuiderAmstel


Stadsdeelgedicht 38
(op 22 augustus 2009)

Zomerdijkstraat
(‘Retrospectief’ in atelierwoningen)

Het DroomDomein van Amsterdam.
Hier wordt gewoond. Hier wordt gedroomd.
En soms worden die dromen zomaar waar
in het Zomerdijkse DroomDomein:
met beitel, pen en kwast.
Er wordt geschilderd en gehouwen,
er wordt geschreven en gelast.

En elke morgen wordt er overal gebeld.
Wies daar?
De Muusse fan Mokum,
hebbu nog inspiraotsie nojig?

Het DroomDomein van Amsterdam…

Karel N.L. Grazell
Amsterdams stadsdichter uit ZuiderAmstel


Stadsdeelgedicht 37
(op 29 juli 2009)

gevechten in Amsterdamse Bos
(8 en 9 augustus: Fantastic Amsterdam)

Achter bomen komen ze vandaan:
ridders, eeuwen later hijgend in de tijd.
Nagedaan de harnassen en helmen.
Nageschilderd de wapens
op de kartonnen schilden.
Nagebootst het arsenaal van speren en van bogen.
Nageäapt de gezichten vol nors en wreed,
de bitse ogen.
Nagespeeld het loodzwaar leed, de wilde pijn.
Nageschreeuwd de hitsende krijgswoorden.
Nagevolgd het moorden,
het kreunen van wie bezwijken.

En wij, de kijkers, zijn wij straks ook:
namaak? Juichen wij na? Klappen wij na?

Zingen wij het krijgslied
na:

NaNaNaNaNaNaNaNaNa…

Karel N.L. Grazell
Amsterdams stadsdichter uit ZuiderAmstel


Stadsdeelgedicht 36
(op 22 juni 2009)

(donderdag 25 juni 2009. Amstelpark – Marijke Vos, stadswethouder,
overhandigt cheque aan stadsdeelwethouder Henk Boes
voor zijn 1001 Bomenplan)

Verguld als het geld van een gouden zonlicht
komen steeds meer bomen ons stadsdeel binnen.
Ze wandelen op de pleinen, door de lanen:
begaan de vakken van de tuinen.
parken en plantsoenen.
Ze heffen hun kruinen en groeten ons graag
met takken vol van zomerdagen
Ze zijn bedoeld door wie
wat voor een ander voelt.
Ze worden door ons opgedragen
aan wie geëerd wordt of bemind,
bijzonder gewaardeerd.wordt of bewonderd.
Overal staan ze, overal gaan ze,
en drommen als dromen steeds meer ons leven binnen,
verguld als het geld van een gouden zonlicht.
Bomen, zijt wellekome.

Karel N.L. Grazell
Amsterdams stadsdichter uit ZuiderAmstel


Stadsdeelgedicht 35
(op 6 mei 2009)

De gebreide Moffenhoer
in Buitenveldert:

kaalgeschoren op 6 mei 1945

Het was die tijd dat de dagen lang en
jong waren. Ik kende je uit m’n klas.
Ik kende je niet.

Je droeg altijd vestjes, in crisistijds
bleke tinten door je moeder gebreid:
de verse draad kwam uit een kluwen
gewonden. En dan tikten de naalden.
Insteken, omslaan, doorhalen en af
laten gaan .
Je moeder stak in voor rijen van steken.
Wollige minuten aan elkaar. Dagen op
de punt van een naald. De maanden
gemeerderd. En de gestage jaren van
groeiende omhoog.

Er kwam omslaan. Een tiener.
We glimlachten: een bakvis.
met de trotse pauwensteek getracht,
maar averechts. Armoe. Angst. En
verzet. Kanonnen dreunden de
wanden van je wonen tot scheur.
Rond je stortten vliegtuigen
in de zimpezampezompe polders.
Zoeklichten als gouden breinaalden
steunden de nacht.
Bommen bonkten je uitzicht.
Hoe onschuldig kon je nog zijn?
Almaar beesten om je heen.
Je vestjes nu in oorlogtijds bleek.
Je ging in een hoekje van de schemer
een uniform strelen. Je
snoepte en nam ten geschenke:
je te jonge glimlach werd
op je lippen ontmoet door een
mond die elders als een glasbak
schreeuwde, maar je een taal
fluisterde zacht als van Rilke.
Wellicht wist hij je zo door je
schroom te halen, deed het leger
opnieuw intocht:
temidden van je uitdagingen.

En dan de toch nog ineense
bevrijding: knoppen die openbarstten.
Waar moesten in die lente van
kleuren de mensen nog hun wraak?
Ze zochten klein en vonden:
vonden je. Uit het kluwen
werd de draad verder gewonden.
Smalen zette je terecht,
een kaart op je buik:
MOFFENHOER.
(je moeder huilde – uitgebreid).
Wrok knipte je kaal. Smeerde teer.
Maar moest men je zo af laten gaan?
Wraak mag dusdanig niet de zonde
wreken van de onschuld, de
onwetendheid.
Mag niet wreken voor het
hele verdere leven,
voor het zijn in alle tijd
en eeuwigheid.


Stadsdeelgedicht 34
(op 30 april 2009)
 

Amsterdamse Bos 75 jaar

Bosplan
(Ir. Jacoba Mulder en
Ir. Cornelis van Eesteren)

Ze trokken met hun pennen een vreemde
vorm en het was de omtrek van een bos
dat worden zou. Ze waasden en het ging
water worden. Ze zetten een kruis en het
was het botenhuis. Ze thekenden ‘n kring
en het was een theater. Ze zetten kromme
lijntjes en het werden laantjes. Zo werd hun
werk, hun ontwerp, een allereerste tocht
door het latere bos. Doch ze bevroedden
niet dat alles zou ontaarden in slavenwerk,
met alleen een kiepkar, een kruiwagen en
een schop, en beblaarde handen, bebloede
handen, geschaafde handen vol pijn en vol
blijvende armoede, gedreven door hoon
en regels, door hoera, ik werk voor veel
en jij, hoera, moogt werken voor welhaast
niks: want dat is je eigen schuld, dat is je
loon. Nu wandelen we en fietsen we in het
Amsterdamse Bos en zien allang niet meer
de pijn, het bloed, de blaren, maar alleen het
groen en daarmee hadden beide ingenieurs
van doen. Verguis hen niet en geef hun ‘n
monument, ‘n samenbeeld op het botenhuis.

Maar schenk ook de slaaf, niet los te denken
van z’n slavend werk, een teken in het bos

Roeibaan
(werkverschaffing crisisjaren dertig)

Thuis kwam onverwacht een man
en telde de armoe in de linnenkast:
één armoe op de plank, één in de was,
en één om te verdragen.
Wie meer had, kreeg fronsende straf.
De aangemelde werkverschaften,
van magazijnmeester tot conducteur,
van meesterknecht tot cargadoor,
ze groeven moeizaam de roeibaan
met schop en ongewende hand,
werkten met klei op hun blaren,
met kramp in hun dijen.
Ik zag ze na de middag staan:
van modder bij onze bushalte.
Waren ze de minste slaven?
Nee, Graven van Baan en Bos,
met thuis de armoe in de linnenkast:
één armoe op de plank, één in de was,
en één om te verdragen.
En tel uit onze winst…

Roeibaan
(botenhuis)

Op het dak stonden de stalen schiethonden:
Flak, Flek, Flik. Ze bonkten hun bekken
wijdopen naar geallieerde vliegtuigen, die
hoog voorbijdreven. soms op de kruising
van zoeklichten, en die de nachthemel vol
godsbtom vulden. Geloofd die boven de
Buitenveldersche polder de gevleugelde
rechtvaardigheid brengen in ’t excelsis van
de donkere wolkenliuchten. En ziet, zoveel
vertrouwen, zoveel hoop gaf hun gebrom
dat ik nooit gewekt werd door het bonken
van de stalen schiethonden Flak, Flek, Flik.
Voorwaar, een vóórbestaan van latere vrede.

Roeibaan

In de stad, tussen de muren
van de straten en de pleinen,
maakte ik in vele lange jaren
geen zonsondergang meer mee,
alleen boven de verveelde daken
een bang schijnsel dat doofde.
Maar hier, met m’n rug gekeerd
naar een overvloed van huizen
staand op die onmerkbare brug,
zag ik hoe de dunne wolkenlucht
geschilderd werd met framboos
en de zon voorzichtig daalde op
de lange reep van de roeibaan.
wat spattend met nat licht,
en dan naar de verte gleed,
die heel gauw vager werd.
Gekleed in grauwe schemering
liep ik naar thuis en zag
een avond lang de wereld
in het roodgroenblauw van de tv,
waarna alles uiteindelijk verkleurde
in het blanco van de slaap.

Handmade Bos

Elke voor de wind knielende grashalm
elke druppel in de karperende roeibaan
en de spiegelvijvers, elke knop die aan
een tak van het lentelicht uitbot, en elke
glasgeblazen zonnestraal, ze lijken met
de hand wel aangebracht.

Monument

Ik schrijf dit monument van taal voor de
ongewende, snel gewonde handen, en
voor de benen van lood en van klei, de
blakke ogen die braken van vermoeid,
de neerslacht van gezichten. Ik schrijf dit
monument voor de duizendhandende
armoe die deze handmade rijkdom aan
ons bracht. Het heet:

DE WERKVERSCHAFTEN.
.

Karel N.L. Grazell


Stadsdeelgedicht 33
(op 18 maart 2009)

Troost voor Duco Adema

Wat mooi was, leed zich over. Aanwezig
werd voorbij. Waarop vertrouwen
bouwde, stortte in. De zon van het verleden
daalde onder. De leegte van je straks zal
strak gaan worden in de weemoed om
wat was.. Kies voor je herinneringen,
en met zorg: ze vormen langzaam,
en vervormen dan, ze worden hard eerst,
later steeds maar zachter – geven zonder te
vergeten uit je pijn een kleur aan wat zal komen,
en uit verlies een nieuwe liefde om te leven.
Herinner je. Herinner je.

Karel N.L. Grazell
Amsterdams stadsdichter uit ZuiderAmstel


Stadsdeelgedicht 32
(op 2 maart 2009)

babybrengers in Amstelpark

De Amstelparkse ooievaars zijn
in de mast van de voortvarende
tijd als vlaggen, die dag in, dag uit
de lente juichen over leven,
over werken. Ze geven ons de
zuiderzon en dragen op hun sterke
vleugels het geluk aan
dat in onze dromen geuren achterlaat.

Maar wacht u, ZuiderAmstel: straks
gaat u met deze ooievaars de kans nog
lopen het bwùùùùhmmmbèèèèh
(dat dadaïstisch babyzeuren van lust
en leed om liefde en om leven)
onbeteugeld en dus rustverstorend
te horen komen
uit al uw ramen, al uw deuren.
Wacht u voor de Amstelparkse ooievaars!

Karel N.L. Grazell


Stadsdeelgedicht 31
(op 25 februari 2009)

crash Turks vliegtuig bij Schiphol

(aantal gewonden in ZuiderAmstels VU-ziekenhuis)

Tussen apparatuur en witte jassen van medeliefde
hangt hier het kreunen van de traumata.
‘Waarom ben ik een gipssculptuur van pijn?’
‘Wat is er met de bedding van mijn bloed?’
‘Hoe past het rauw gepeupel van de angst
in de stoet van mijn gedachten?’
‘Ik voel de vrije val
naar de scheurende dood.’
‘Overleef ik in het diepe dal van mijn leed?’
‘In m’n kleibesmeurd herinneren,
hoor ik met lede oren al het gillen.’
‘Ik zie voortdurend
de verwrongen gezichten
van een plotseling sterven
een godsonmogelijk
sterven dat niemand wil.’

Tussen apparatuur en witte jassen van medeliefde
liggen hier de lichamen, met hun zielen,
die gewond zijn door de schrik, de schok,
het keiharde ogenblik
waarin de toekomst brak,
En waarin hoop ging tegen de aarde. Stuk.
Tegen de grond ging slaan..

Vouwen wij, ook wie wellicht nooit bidt,
de handen als een dak van veiligheid:
laat hen genezen
naar weer wat vrede mettertijd.
Geef de moed hun plots zo anderse,
zo nieuwe toekomst
tegemoet te kunnen gaan.

Karel N.L. Grazell


Stadsdeelgedicht 30
(op 12 februari 2009)

(het nieuwe stadsdeelkantoor geopend op 12.2.09
door J. Cohen, burgemeester van Amsterdam)

Hier werkt de mens die mens onder de mensen is
en z’n grenzen kent omdat hij een hart heeft.
Zorgt voor het licht van inzicht en bescherming,
voor dromen van ideeën, plannen en uitvoering.
Zorgt met regels, niet te veel en niet te weinig,
voor de schoonheid en boomrijke leefbaarheid.
Zorgt voor woon en werk, voor welzijn en welvaart.
Zorgt dat tussen u en u het goed is en rechtvaardig.
En dat de samenleving hier een samen leven heeft
dat het leven waard is, ruimschoots waard is.
Hier werkt de mens die mens onder de mensen is
en z’n grenzen kent omdat hij een hart heeft.

Karel N.L. Grazell


foto ing. K. Berkman


Stadsdeelgedicht 29
(op 12 januari 2009)

De nieuwe brug 402,
genoemd naar Han van Zomeren

Hij was pas meerderjarig.
En ze mochten dus, vonden de Moffen,
ze mochten.
Hij zag de heide nog
en de geweren van Duits erboven.
Het salvo kwam verwacht
en als een zwerm gieren
naar z’n enige leven toe. .
Toen gaf hij z’n langlanglange toekomst weg.
Voor goed.

Wat hij wilde, is in volle gang:
de vrijheid, dat duurste goed,
wordt steeds meer gelijkelijk verdeeld.

Karel N.L. Grazell


Stadsdeelgedicht 28
(op 12 december 2008)

IJsbaan op Gelderlandplein

Kijk, daar rijdt de Tijd op snelle ijzers,
met een ijsmuts die de naam van de
sponsor draagt:

KNLGRAZELL

(een verschwatzte dichter misschien?).
PATS, daar valt iemand z’n derrière plat!
Maar wie schaatsend valt, staat altijd op.
Waldteufel speelt eentweedrie eentweedrie
de Valse des Patineurs
En als de wijzers dan de Twaalf bereiken,
schrijven de ijzers van de Tijd
in krullen op de ijsbaan:

veel heil en zegen
in tweeduizendnegen

(en vergeet alles wat ‘mies’ is,
dus ook die kredietcrisis)


Stadsdeelgedicht 27
(op 25 november 2008)

de DichtDrie van ZuiderAmstel

(een reactie: op de plaats waar tot 1972 m’n ouderlijk huis stond: Amstelveenseweg 797, zijn om m’n stadsdeeldichterschap door het 1001 Bomenplan van wethouder Boes drie krentenbomen geplant).

Daar staan ze nu om te beginnen,
drie Amelanchiers dicht bij elkaar
in de voortuin van m’n jeugd:
omdat ik in dat huis met tuinen
tot een dichter groeide.

Daar staan ze nu om te beginnen,
de DichtDrie van ZuiderAmstel:
zeker, voorzichtig nog:
de eerste hapjes van het karige herfstlicht,
de eerste woordjes tegen die lawaaiweg in.

Daar staan ze nu om te beginnen,
straks als het voorjaar in de vogels zingt,
zullen ze hoog en op volle breedte
een borstwering vormen van bloei
met fluwelen roosjes die als gedichten zijn,
met wondergeuren die als gedichten zijn:
een borstwering van poëzie
tegen de wegvol uitstoot van al die gifbeesten
die bouwjaarlijks ons trachten te vergassen.

Karel N.L. Grazell
Amsterdams stadsdichter uit ZuiderAmstel

Na zo’n 71 jaar

M’n wereld was vol zand in 1937. De Amstelveenscheweg werd verhoogd. Het moest weer een dijk van een weg worden. En dan ook nog veel breder. Onze voortuin op no. 797 moest onteigend, net als de twee van de buren. Maar we kregen niet genoeg geld aangeboden, vonden we. Het zand klom omhoog, maar de voortuinen bleven op hun eigen niveau voorlopig bestaan. Een vreemd gezicht: die wal van zand erom. Uiteindelijk ging onze voortuin (met de andere twee) natuurlijk toch onder. De beplanting verdween en werd trottoir/gazon. Nu zijn er in het kader van het 1001 Bomenplan 3 krentenbomen geplant: Na zo’n 71 jaar is de onteigening van onze ooite voortuin weer een klein stukje goedgemaakt…

Woonde op Amstelveenscheweg 797: begin 1931 tot in de jaren vijftig.
Huis gesloopt: 1972

Karel N.L. Grazell
Amsterdams stadsdichter uit ZuiderAmstel
november 2008


Stadsdeelgedicht 26
(op 4 november 2008)

Dit was m’n inzending om mee te dingen naar het stadsdeeldichterschap 2009. Het feest ging niet door, ik weet niet waarom. Ik publiceer het gedicht dus nu: en zet mezelf voort als stadsdeeldichter, als Amsterdams stadsdichter uit ZuiderAmstel, en als Karel N.L. Grazell.

Eind maart in het Amstelpark

Een diepblauw tonende Amstel, moederrivier van ons wonen,
draagt hier de eerste, nog zo geringe ochtendschemer aan.
Een vogel zingt in de stilte van de stervende sterren de slaap uit z’n keel.
Het stadsdeel vormt traag, maar willig in het vaag begin van de dag.
Wie al in ’n loom wakker worden is, voelt wellicht een nauwelijks dreunen.
Het Amstelpark strekt de wortels.
De bomen wandelen er als mevrouwen
door de voorjaarsmorgen
die nog donker uit de nacht klimt,
en praten met elkaar.


De ochtendwind is nog wat guur voor m’n schors.
Ik heb zo’n last van vogels in m’n haar.
Straks bouwen ze van die vieze nesten.
Jaja, van mij kunnen die zingsijssies de takken krijgen.
Juist niet, bedoel je.
Als we het park uit mochten, zou ik het stadsdeelbestuur amenderen.
Moeilijke woorden gebruik jij, zeg.
Pas op, trap niet op die narcissen.
Wat vind jij van dat broeikaseffect?
Als het maar niet zo warm wordt, dat ik m’n schors uit moet doen:
Da’s niet te hopen, nee, naaktlopen is niks voor mij.
Ik heb gehoord dat straks de stadsdeeldichter komt voorlezen.
Wat moet een boom als ik daar nou mee?
Jij ben ook een stommeling, Berkie, dit is het stadsdeel van de poëzie.
Nou, ik hoop dat-ie naar de kapper is geweest.

Zo wandelen en praten de bomen er als mevrouwen,
tot een scharrelhaan luidkeels de dag in kraait
en de parkhekken opendraaien,
dan staan ze stram op hun aangewezen plekken
en hun bladgroen vangt de prille voorjaarslucht
die onze adem zal zijn.


Tot morgen, fluistert Linda nog.
Ssst, waait de lentewind.

Karel N.L. Grazell
Amsterdams stadsdichter uit ZuiderAmstel
oktober 2008


Stadsdeelgedicht 25
(op 18 oktober 2008)

binnenwaartse ‘muziekdozen’
onder Utrechtse brug?


(plan om via ‘n geluidsdicht dood-in-doos principe
oefenruimtes voor musici te bouwen, zogenaamde
broedplaatsen, onder de Utrechtse brug)


Er zal gebroed gaan worden op ei-majeur
in muziekdozen met muren van pure stilte.
Buiten lawaait niet naar binnen en binnen
niet maar buiten. Kom over de brug, auto’s,
je kunt alleen je snelle motoren horen,
de muziekende bands onder je banden
houden hun geluid doodstil in hun doos:.
want de muziekdozen spelen hun muziek
zonder te storen en alleen naar binnen.

daver maar gitaren
brom maar bassen
dram maar drums
beheks maar saxen
klink maar klanken
keyboards
en rap maar rappers

de oren van de vogel
de vogel op een tak
de tak van een boom
de boom in het park
het park in de stad
de stad op de aarde
de aarde in de ruimte
zwevend als een vogel
de vogel die opspringt
uit de ooite big bang
de oren van de vogel
op een tak in de stad
horen nietsnietsniets

EN NIETS

geschreven voor Duco Adema,
stadsdeelvoorzitter ZuiderAmstel

Karel N.L. Grazell
Amsterdams stadsdichter uit ZuiderAmstel
oktober 2008


Stadsdeelgedicht 24
(op 17 oktober 2008)

ING-Marathon van Amsterdam

Natuurlijk gaat de zon weer schijnen:
deze zondag op de marathon.
Daar lopen ze door onze straten,
daar lopen ze door onze buurt.
Soms rank als een gedicht, maar
soms ook zwaar van zweet. Op weg
naar onze moederrivier, Naar het
stadsdeel waar elke ochtendvroeg
de morgen van de stad opstaat
(nooit genoeg, nooit genoeg).
Langs de lange kaden. Naar de onwil
van verzuurde benen (au en au),
tussen de juichende bomen in het park,
dat een herfst van goud geworden is
onder de ogen van een bronzen dichter.
En naar het stadion waar alles ook begon
en waar een iegelijk (hoera) zal weten
wie de lange strijd uiteindelijk
gewonnen heeft bij deze marathon
onder de Amsterdamse najaarszon.

Karel N.L. Grazell
Amsterdams stadsdichter uit ZuiderAmstel
oktober 2008


Stadsdeelgedicht 23
autoloze zondag (21.9.08) in de Rivierenbuurt bij foto’s van Jos Wiersema

Autoloze zondag

Dit was een dag van zo heel lang terug:
het lege van alle wegen, de stilte voor
de bomen die gans de dag nu konden
dromen. Het zonlicht kreeg al z’n kans
zich in de buurt te laten zien, er hingen
reuzenweinig uitlaatstanken ten onbaat
van de neus. Alleen tram en bus gleden
de buurt door tussen het òpwakkerend
groen. Dit was een zondag, die zomaar
uit je jeugd weer opdook in de file van
je dagen, Jos: de tijd had in een sprong
ineens veel in je tijd overgeslagen. In
je Roerstraat was geen ruis van de stad.
En ‘n enkele stem (de jouwe?) was een
echo even tegen de huizen van de straat.
Hoor je jezelf wanneer je naar je foto’s
kijkt en geen auto ziet rijden, alleen ziet
schuilen aan de kant voor die dwingende
stilte en die onverbiddelijk lege wegen?

Choe-ob.
choe-ob, choe-ob, choe-ob, choe-ob.

Karel N.L. Grazell
Amsterdams stadsdichter uit ZuiderAmstel
mei 2008


 

Stadsdeelgedicht 22   (5 juli 2008)

bank kapt boom
zonder onze vergunning


Theeboom is gekapt.
Hoe kan de zondag nu nog vers zijn?
Het knappert niet meer in de winkels.
De mooiste geur der geuren,
die van pasgebakken brood,
zweeft er niet meer,
leeft er niet meer,
is dood.
Er zijn twee lege ruimtes
aan de zondag toegevoegd.
Het is genoeg, zei de bankier,
er gaat geen kosjer hier,
geen korstje brood meer
over de toonbank,.
Er gaat geen bole hier.
geen kruimeltje banket meer
over de toonbank.
Het geld van de bank is van de plank
en daarmee ook het verse brood
en het divers gebak en cake.
Het consumens spaart voor de zondag
maar naar hartewens
het verse kosjere van doordeweek.
.

* in Buitenveldert is nog Laromme kosjer, in de Kastelenstraat

 


Stadsdeelgedicht 21   (29 mei 2008)

Buitenveldert 50

Ik tel de eeuwen vanuit lang geleden
traag naar onze dagen toe en kijk het
leven van Buitenveldert in. Ik begin
met land. De tijd waaide gewichtloos
over de velden. Liepen hier oerossen
op zonlicht te herkauwen? En joegen
de wolven er op ‘n klassieke, rauwe
steak? Later kwam alles onder water.
misschien was ‘t wel zee. Zwommen
er sardines in hele scholen, bakvissen
en schele schol. Maar het water zakte
gestaag en werd zoet. Vinnige snoek
en breedgebekte meerval kwamen er
moorden. ‘n Schrijvertje gleed op het
blak wateroppervlak wat woorden uit
‘n oud gedicht: edele unda scone. En
later groeide het water dicht. Planten
rotten er tot veen – mannen met durf
kwamen naar het dras moeras. En ze
groeven sloten (er groeiden hoeven
van land) en droogden turven, namen
ze mee naar de dorpen die op hogere
oevers waren opgeworpen. De eerste
buitense velden hingen aan ‘n buikig
stadje apud Amestelledamme als een
groengeruite rok, de zoom zwierend
over Roemersdorp. Polders kwamen,
de Veendijk werd gelegd, de Amstel
werd volwas. Weiland groenvol gras
en pinksterbloemen werden de vloer
van een hemelsblauwe lentehemel. Ik
woonde er tenslotte een jeugd vol. Er
waren in m’n uitzicht weinig paarden,
weinig koeien en ‘n scheurwond her
en der van tuinen. Er stonden aan de
rand wat huizen en boerderijen. Een
leeuwerik zong hoogst op de obelisk
van het zomerlicht. Tussen miljoenen
grassprietjes stonden de madeliefjes
wit te zijn. De boterbloemen toonden
hun gekarnde goud. En er was vooral
stilte tussen al het bedrijven door. Ik
luisterde naar de weidse poëzie, die
trilde onder de hemelsblauwe schaal.
Tot.
Tot een halve eeuw terug. Er werd de
eerste paal geslagen en de eerste steen
gelegd voor woonwijk Buitenveldert.
Oud verzonk in zand en nieuw kwam.
Zou dit deel van Amsterdam nu een
slaapstad worden? Ik vroeg ‘t me af:
want ik zag alsmaar dromen komen
te hangen in opgroeiende straten, in
zich vermenigvuldigende huizen, in
een winkeltaptoe vol haptoe moois.
Ik zag hen komen aan de bomen die
in hun oren vogelzingen hadden. En
in lanen die zich steeds meer rekten.
‘t Waren dromen die zich vervulden.
Echter traag, heel traag: groei vraagt
geduld, geduld. Maar het gebeurt.
Want Buitenveldert slaapt niet.
Het is pas vijftig. Vol poëzie
leeft het zich een wakkere
tuinstad, een paradijs van
wonenwinkelenwerken
verder tegemoet.

Karel N.L. Grazell
Amsterdams stadsdichter uit ZuiderAmstel

Amsterdam, 1 juni 2008


Stadsdeelgedicht 20   (13 maart 2008)

boomfeestdag 19.3.2008

Een boom is een boom. Spichtig of volop.
met een kop vol zonlicht.
Kleuterklein of reuzengroot.
Ze wandelen door ons leven met al hun groen,
stampend als olifanten,
of doen als in een choreografie.
Ze groeten ons als ze ons zien,
wuiven blij met hun takken als we
naar ons wroetend werk toe gaan.
Ze staan apart als een uitkijktoren,
of met wilde stammen in bossen,
soms gaan ze eentwee in de rij
anders komt er geen gevrij.

Bomen ademen zelfs voor ons,
ze pakken het zonlicht met hun bladeren
en ademen ons zuurstof tegemoet
voor de aderen, voor het hart:
alsof we elke dag weer jarig zijn.
Bomen zijn de apostelen
van onze gezondheid.

Het is goed een schoffel te pakken
om de aarde bloot te leggen.
Het is goed een spade te pakken
om een kuil te graven waar een boom
met z’n wortels in kan zakken..
Het is goed een hark te pakken
om de grond weer mooi gelijk te maken.

Doe het, doe het als een woud tezamen,
en de bomen zullen zingen met al hun vogels:
eerst waren we onze dromen,
nu zijn we heuse adembomen.
Amen.

 


Stadsdeelgedicht 19   (13 februari 2008)

Valentijnsgedicht
voor Stadsdelia van ZuiderAmstel

Ik wil je een gedicht in je ogen schrijven,
een paradijs in je hart. Kom, stap in jezelf.
Reis in je dromen. Kijk in je kijken. Ontdek
de parken vol van je verwondering. Voel in
het slank bewegen van je handen. Verrijk
je met de weilanden vol bloemengeuren.
Beleef ook je adem die de krokuslente is in
de groene plantsoenen.. Ken de bronnen van
je lachen en de stilte van je tranen. Pluk het
zilverzonlicht van elke dag. Schenk aan je
ogen het mijmeren van verlangen. Verken
de lanen van je mededogen. Ontmoet wie
je mooi bent van binnen. ONTMOET WIE
JE MOOI BENT VAN BINNEN!! Neurie
dan geluk in de vogels van je voelen. En
laat me heel lang nog je Valentijn zijn.


Stadsdeelgedicht 18   (29 december 2007)

HET NIEUWJAARSGEDICHT
 
Klinken en drinken met chips in ’t vuisje,
pils in de pul, bisschopswijn in de wijnkelk,
’t is net een weerhuisje:
tijd verdwijnt en tijd verschijnt,
Gekleed in een geur van oliebollen,
met een ketting van herinneringen
om de oude hals,
schrijdt een jaar weg uit het heden
over de grenzen van het twaalfde uur
en wordt verleden.
En terwijl een onweer losbreekt
in vuur en vlam over het nieuwe jaar
en vol van donderslagen om de kwade
geesten te verjagen,
regent het, bij kussen en omhelzen
van feestende mensen,
intussen wensen van heil en zegen,
en voornemens van goede daden.
.
U ALLEN ’N PRACHT VAN ‘N 2008.
En de huismussen terug in onze straten.
En dat de gebouwen van de Zuidas
niet om zullen vallen in het veen.
En AFC kampioen.
En de iepen weer gezond.
En alle buren wonend
met de vinger op de lippen: van ssstt…
En het openbaar vervoer precies op tijd.
En niemand die voordringt in de winkels.
En iedereen gelukkig.
En geen overvallen.
En geen geruzie meer.
En stoppen met roken.
En niks geen jaloezie.
En anderen helpen.
En niemand ‘effe snel’ beoordelen.
En dat we onze wensen
en voornemens ook menen.
En dat we volop kunnen genieten
van wonen en leven in

ZuiderAmstel:
stadsdeel vol van poëzie.
Karel N.L. Grazell


Stadsdeelgedicht 17   (12 december 2007)

ZuiderAmstel:
Ringspoordijk en A10


Het was een rijk idee dat men ooit had:
een spoor op een dijk, als een lasso rond
de stad. Ik weet nog in dit stadsdeel hoe
het water van de wetering doorbrak toen
Hansje Brinkers even spijbelde, breed en
met lage oevers onder een viaduct door.
En hoe de Amstelveenscheweg jaren en
jaren overkapt werd met eveneens een
viaduct (beide op wieltjes wegens vries
en heet): daaronder in de oorlog de ruiters
(apocalyptisch benoemd?) met hun haat
van prikkeldraad, en ook de buikrijtende
asperges: dubbele U-balken met einden
van spits en scherp. In de vrede later ging
het spoor niet door meer. Nu werd de stad
te klein voor het verkeer en men bedacht
een breedstrokige dijk (de oude moest nu
heen – verdween dan ook) voor de auto
en voor de trein, als een lasso in de stad

Twee dijken bijna aan elkaar gelijk. De
tweede verwoestend over onze Zuidelijke
Wandelweg heen. Ai, door welk ongeluk,
welke ontiegelukke leek moest de hand
bij die fatale pennenstreek bestuurd? Ik
kan niet vrijen tussen maximumsnelheden.


Stadsdeelgedicht 16   (10 september 2007)

AFC – Zuidelijke Wandelweg
(1920-1962)

Hekken, grafisch beschilderd als shirts.
Drie biljartgrasvelden voor de IQgladde
voetballers. Rond het middelste tribunes,
zoals achter een doel staanplaatsen, waar
ik ooit al stond (10 cent) om Disselkoen
te zien, Geluk.en alle andere zwartroden.
Een groot clubhuis ook. Zei men: AFC is
om te feesten, meer dan om te voetballen.
Het was er allemaal beperkt en knus: het
gezelligste van de Zuidelijke Wandelweg.

AFC – Goed Genoeg
(1962-2007)

Hier was het veel groter: vijf velden plus
zelfs een honkbalveld. Kijk eens: AFC
kreeg het weids voor spelers, scheidsen
en kijkers. En het clubhuis was nu, zich
aanpassend, veel breder en langer gegroeid:
de feesten konden gaan bloeien, de glazen
geheven, de voeten eveneens. Vaak streelde
blij licht over de ramen. Iedereen tevreden:
Goed Genoeg werd het complex genoemd,
naar de hoeve waarbij de roodzwarten heel
lang geleden kwamen om hun spel te spelen.

Drentepark
(vanaf 2007)

De bomen dachten in hun eerste dagen:
zijn dit de sawa’s, waar de zilverrijst
van het nieuwe licht gaat bloeien? Maar
nee. ‘t Zijn de voetbalvelden van AFC
laag naar groene laag omhoog. En de
bomen zagen: mannen vechten er hun
heldendom te velde. En kinderen spelen
er trapsgewijs hun toekomst tegemoet.

Karel N.L. Grazell
eerste stadsdeeldichter van ZuiderAmstel
en de 3e van Amsterdam


Stadsdeelgedicht 15   (20 augustus 2007)

Muziekfestival in het Beatrixpark

Verde que te queiro verde
(Federico García Lorca)


Deze zondag is helemaal bladgroen,
helemaal zomergroen. Alle bomen
heffen hun chlorofyle vuisten hoog.
Grondig schuifelen gevallen bladeren
hun groen, dat voorschot op het najaar.
Duizenden mensen van groen lopen
over gras dat kortstondig is als de tijd.
Tienduizenden vogels van bladgroen
dalen op de takken. En de kijkkijkkijk
bloemen mimicriën het groen van de
gitaren en violen. Honderdduizenden
groene muzieknoten vallen aan mijn
voeten. En zelfs de zon staat vol groen
op dit luisterend park te schijnen. Tot.
Tot voor het laatst een groene zee van
handen luid en vol van aanwezigheid
applaudisseert, maar tenslotte al die
duizenden mensen vol van aarzel als
‘n diminuendo uit het park wegglijden
naar de grijze zeur van telkens en van
telkens weer die allerdaagste alledag.

dit bladgroene festival van het Beatrixpark op 19.8.07
werd georganiseerd
door impresariaat Muziekfontein (Petra Holtkamp)
en ‘bedicht’ door

Karel N.L. Grazell
eerste stadsdeeldichter van ZuiderAmstel
en de 3e van Amsterdam


Stadsdeelgedicht 14   (11 augustus 2007)

Iep Iep Iep Oera

Ulmus wandelde zwaar langs de grachten,
door de lanen, en in de ademparken van
de stad. Ik keek hem na, hij was een oude,
hij was een bekende. Ik hoorde hem soms
praten, tussen het ruisen van zijn bladeren.
‘Luister jij, zei hij, ik ben de boom die aan
deze stad groen, heel gul groen geeft, en ik
toon je er elk seizoen mee, lente en zomer,
najaar en winter. Steeds opnieuw geef ik je
een mooi zijn, dank zij mijn aanwezigheid.’
En de mensen riepen: ’Iep Iep Iep Oera!’

biografie

In 1933 werd Ulmus geboren in een arboretum in Tukkertanië en na enige tijd verhuisde hij naar Amsterdam om daar een te oude linde op te volgen aan een gracht. Hij hoorde bommen vallen en zag de slachtoffers neergelegd op een brug. Soms kwamen er zingende soldaten langs marcheren: Und wir fahren, und wir fahren, und wir fahren gegen Engeland. Een stem zonder mens riep op een verduisterde avond: Du Drecksau, en er klonken schoten. Er stierf een oude man van honger tegen een pothuis aan. Een onzichtbare hand duwde een Duitse soldaat in het donker de gracht in.
Later danste een lange rij uitgemagerde mensen over de gracht en zong: Oranje boven, Oranje boven, leve de Willemien.
Na jaren werd Ulmus overgeplaatst en kwam hij in Buitenveldert te werken. De klok van de Augustinuskerk telde decennia-lang z’n uren. Op een dag maakten mensen voetstappen op de maan. Hij zag het niet, want hij had geen televisie, maar hij hoorde een schoolmeisje erover praten. En een man had het over de oorlog in Vietnam: peace man!
De Golf-oorlogen stroomden langs hem, en tenslotte kwamen de beetles en zongen hem met hun keverstemmetjes wreed toe: Love you yeah yeah yeah.
De schimmel die ze droegen, groeide in zijn aderen en langzaam verwelkte Ulmus en stierf onder het vonnis van een kettingzaag.

In memoriam Ulmus van Iep
(1933-2007)

Er is een iep ter ziele aan de ziekte
die iepen in het hele stadsdeel velt.
Kijk, daar stond hij aan onze straat.
Hij leefde voor ons, gaf ons zuurstof,
gaf ons schoonheid. Doorstond van
kind tot in zijn AOW de jaren als een
held, met de zon in zijn hoofd, en de
regen tegen zijn stam, de wind door
zijn takken, en ’s nachts kwamen de
dromen als sterren. Ik heb gehouden
van hem als een mens. Toen echter
kwam de ziekte in zijn aderen. Een
kettingzaag raasde hem los van zijn
bestaan. Vierenzeventig jaarringen
omringden zijn geheime ziel. R.I.P.

Karel N.L. Grazell
eerste stadsdeeldichter van ZuiderAmstel
en de 3e van Amsterdam


Stadsdeelgedicht 13   (21 juli 2007)

ZuiderAmstel heeft er een nieuwe straat bij,
lekkerlange zomerdagen lang.
De naam: Parade.
Plaats: Martin Luther Kingpark.
Postcode: geen.
En… ‘t is er anders dan van elke dag gewoon.


Dus stap de straat op die Parade heet.
Het vlagt en wimpelt er,
het wemelt er en wirwart.
Nog niet de stemming? Kom dan
op het spreekuur van De Varkensfabriek:
al uw knorrigheid verdwijnt
als u weer op straat verschijnt.
Advies: kies ponden van plezier in de supermarkt
die hier De Paardenkathedraal heet,
en gewijd is aan lach en levensblij (kassa!).
Luister naar de vrolijke zingers
die geen za-ha-ha-ha-hangers zijn
van sole mio, van alleen dus ik,
maar die lustiger zingen.
Luister, er muziekt, er goochelt met noten en dingen.
Stop, daar staat een hoge wand. Dit is de waarheid –
maar… een goede raad: kijk er vooral achter,
want de waarheid is dieper dan wij allemaal dachten.
De Vogelfabriek speelt u een volière vol toneel:
doe open, er staat een nachtmerrie aan de deur.
Onder de stoeprand verschuilt zich een souffleur.
En wie zijn die mensen daar met Donald Duck?
Gelukszoekers, wordt gezegd: zij zoeken uw geluk.
Er staat een sirene en verleidt u en uw gezin
haar zingende dromen in.
En wat klinkt er verderop? De klinkers van de
stratenmakers die op zee hun woorden slaan
(de Deftige Dame is heel thuis in de Rivierenbuurt).

* voetnoot voor uitleg: de tekst refereert overal aan onderdelen van het programma –
(zie aldaar)
ook: De Deftige Dame van de Rivierenbuurt, boek van Wil Swart


Stadsdeelgedicht no. 12  (26 mei 2007)

DAG VAN HET PARK
zondag 27.5.2007

Amstelpark met feestmuts

Dampend komt de zon uit de Amstel,
de zachtwitte wenkbrauwen van de
madeliefjes dragen nog wat dauw,
en krijgen een roze gloed.
Straks staat het Amstelpark
in het zonnetje (dat klaarlicht sonnet)
en zet z’n feestmuts op:
dit is de dag van het (Amstel)park.

Karel N.L. Grazell
eerste stadsdeeldichter van ZuiderAmstel
en de 3e van Amsterdam


Stadsdeelgedicht no. 11  (1 mei 2007)

4 mei 2007

De aarde heeft toen verschrikkelijk gebloed.

In z’n verbijsterde pyjama staat de man voor z’n huis,
hoort het bevel en weet al niet meer dat hij valt, voorgoed.
De dood breekt als een bom door het dak
op de tafel met melk en brood, en met jam van Flipje:
het gezin eet z’n eigen sterven.
Een dodelijk gewond vliegtuig breidt z’n brandende vleugels uit
over de straat en het schreeuwen duurt nog geen tel.
Ze staan in de deuren van hun diaspora
en wachten op Befehl ist Befehl (nog geen geur van onraad),
maar straks na vee te zijn geworden in een trein,
staan ze onder de douche en er regent geen water,
er regent gas.
De vrouw ziet de beesten van vuur door haar kamers rennen
en ze is de tijd al uit voor ze het weet –
haar lichaam lijdt nog even na tot as.
De radio van: wie gevlucht is, wordt toch nog gehoord,
praat over miljoenen die de zee bevlekken,
de aarde mesten met hun resten,
gaten in de grond slaan met
de zwaarte van hun lot.

Overal waren de doden. Overal waren de doden.
De aarde heeft in die oude jaren verschrikkelijk gebloed.

En nog steeds is de aarde gewond.
Wie zal het geweld en het sterven stelpen?
We gedenken. We gedenken wie toen en wie nu.
Zoveel: om stil van te zijn.
Maar.
Maar zijn twee minuten daarvoor genoeg?
Zelfs de eeuwigheid is nog niet genoeg.

Karel N.L. Grazell
eerste stadsdeeldichter van ZuiderAmstel
en de 3e van Amsterdam


Stadsdeelgedicht no. 10  (23 april 2007)

4 mei

Er hing een stilte
als bloemen in de regen.
We herdachten wie met geweld
was verdwenen uit onze dagen.
Rond acht zweeg de stad
en stond stil als een monument.
Een vogel zong tussen de takken
van de lente, en we wilden
er een vage toon van weemoed
in horen klagen.
Maar ineens boorden
pizzahelmen op brommers
zich door de straat.
Bóóóórdddden!!!

Karel N.L. Grazell
eerste stadsdeeldichter van ZuiderAmstel
en de 3e van Amsterdam


De stadsdeelgedichten 7, 8 en 9 zijn geschreven naar aanleiding van het ’Contract met de burger’, dat het stadsdeelbestuur van ZuiderAmstel onlangs in het ZuiderAmstel Magazine verspreidde.

Stadsdeelgedicht no. 9  (22 maart 2007)

 

Wethouder Erik Koldenhof
en de schoonheid van ZuiderAmstel


We wonen in een stadsdeel vol van poëzie,
en bij schoonheid past geen afval, geen vuil.
De vele gedichten die ons ZuiderAmstel zijn,
verdragen in hun woorden geen wanbeelden.
De muze zoekt haar zin van leven en wonen
in schoonheid. Daarbij past ook geen slordig,
geen achterstallig. En daarom worden veel
straten (de regels van de gedichten die ons
stadsdeel zijn) herschreven om goedlopend te
zijn en goedwerkend. Schoonheid maakt blij,
maakt opgeruimd: ze houdt niet van lelijk.

En straks komt er een nieuw stadsdeelkantoor,
waarin alle zin en regel wordt gebundeld:

open voor het stadsdeel vol van poëzie:
voor ZuiderAmstel

Karel N.L. Grazell
eerste stadsdeeldichter van ZuiderAmstel
en de 3e van Amsterdam


Stadsdeelgedicht no. 8 (17 maart 2007)

 

Stadsdeelvoorzitter Duco Adema sluit
z’n contract met de burger


De mensen leven te lopen in dit ZuiderAmstel
en leven te lieven en te werken en te wonen en
ze leven te leven in de straten en in de parken
en te wandelen op de oever van de amstel en
tussen de bomen van het bos en ze leven jong
te zijn en leven langzaam oud te worden en ze
leven door hun AOW tenslotte heen en leven te
lopen met kleinere pasjes tot ze eindelijk zijn
aangekomen en in die vele jaren van hun leven
willen de mensen hun leven goed als een god
in Frankrijk of in ZuiderAmstel als het kan en
alle leven en alle werken en alle wonen moeten
daarom gewoon fijn zijn en fijner zijn en fijnst!

ZuiderAmstel: stadsdeel van goed leven en van poëzie

Karel N.L. Grazell
eerste stadsdeeldichter van ZuiderAmstel
en de 3e van Amsterdam


Stadsdeelgedicht no. 7 (11 maart 2007)

 

Stadsdeelwethouder Henk Boes lanceert
het Duizendbomenplan


We gaan je groen doen, meer groen doen,
ZuiderAmstel.
Bomen komen met duizend of zo.
Ze naderen gauw. Hun takken
zullen straks vol zonlicht hangen,
vol vruchten van maanlicht.
Hun bladeren zullen vaak gaan ruisen
als een gedicht van de morgen.
Aan de voet van hun bomenzomer
gaan de bloemen vol bijen zoemen.
Zwermen vogels, zo lang
alweer terug van elders, van de winterzon,
zien de hoge bomen
als stammen staan in parken
(die ogen van de natuur),
of in hun bladgroene uniformen als helden gaan
langs een laan, een betonnen straat,
of als een geducht monument alleen zijn op een plein.
Zeg hallo tegen elke boom die je zult tegenkomen
en haal adem,

ZuiderAmstel: stadsdeel vol groen en poëzie

Karel N.L. Grazell
eerste stadsdeeldichter van ZuiderAmstel
en de 3e van Amsterdam 2007

 


Stadsdeelgedicht no. 6 (10 februari 2007)

 

Bericht
van
Valentijn voor Stadsdelia

Ik zit hier wat woorden voor je te
bereiden, Stadsdelia van Amstel,
en m’n computer scharrelt met
grage toetsen onder m’n vingers.
Ik kijk naar je door m’n raam. Je
weet me met kleding steeds weer
te verrassen. Soms draag je regen
alsof het een geweven gedicht is.
Een keer kies je namaakhermelijn,
wit en van sneeuw, of zelfs een
weidse jas die als ‘n storm rond je
waait. Dan weer zie ik je lopen in
licht... in lichtgewicht zonlicht.
Ik ken je ook in een bladgroene
spijkerbroek, strak, met een bloes
van hemelsblauw, waarop vogels
met een penseel zijn geschreven.
En altijd ben je mooi, Stadsdelia,
zo mooi als jij alleen kunt zijn.
Ik kijk naar je door m’n raam, en
vraag me af: wat zal ik je vandaag
gaan geven, ik, je Valentijn? Een
parfum met de iele geur van een
voorjaarsvlinder? Ach, je bezit al
zoveel parfumerieën. Een boek
met spannende verhalen? Maar je
hebt je bibliotheken vol. Bloemen?
Welnee, de parken en plantsoenen,
bloemste, bloeien duizendkleurig
je schoonheid naar de wereld toe.
Wat dan? Je hebt zelfs een rivier,

die Amsterdam geschapen heeft.
Je hebt je stoeten van huizen en
kantoren, die tiara’s van maanlicht
op hun daken dragen. Misschien
een metrolijn, een anaconda die
langs het oude grondwater glijdt?
Ach welnee, die komt al bijna om
de hoek van de nabije toekomst.
Wat kan dan nog ‘n Valentijn, ‘n
dichter in een huis dat dikwijls te
klein, te krap is voor z’n woorden?
Maar hoor, Stadsdelia van Amstel,
m’n toetsenbord tikt het je toe:
het allermooiste dat ik als Valentijn
kan geven aan jou van wie ik houd,
is vrijheid. Daarom: ik wens je vrij
te zijn om wie je bent te zijn, jezelf
te zijn, en vrij voor mooi en voor
geluk te zijn, en vrij te zijn voor wat
je zeggen wilt en doen, en vrij voor
openheid te zijn, en vrij te zijn voor
anders en voor nieuw, en vrij te zijn
en vrij, met volle blijheid vrij te zijn,
Stadsdelia van Amstel.

Karel N.L. Grazell
eerste stadsdeeldichter van ZuiderAmstel
en de 3e van Amsterdam 2007

 


Stadsdeelgedicht no. 5 (16 januari 2007)

 

Gedicht van StadsDeeldichter Karel N.L. Grazell, voorgedragen ter gelegenheid van de nieuwjaarsreceptie van het Stadsdeel ZuiderAmstel.

2007

Nu de boze geesten
met grof vuurwerk zijn verdreven,
kunnen we weer doorgaan
met ons levenlevenleven.

In dit jaar tweeduizendzeven,
in onze toekomst die al gaande is,
komt de man winter in een witte jas,
ons stadsdeel binnen over de Berlagebrug.
Z’n lopen is glijden, schots en scheef
tegen de wind in die is als een mes.
In de straten vlaagt een sneeuwbui als een
wit gedicht door ons tintelend uitzicht.
Koolmezen buitelen trapeze
aan de strengen pinda’s, noten en kaas
op de bevroren verandas.
Langzaam breiden de lanen
zich dooiend voor hem open.
Er tingelt in onze ontgroende plantsoenen
een carillon van sneeuwklokjes
en de kleuren van krokusjes
borduren onze parken en tuinen.
Zie het. Zie die bloemrijke poëzie
in ons stadsdeel.

In dit jaar tweeduizendzeven,
in onze toekomst die al gaande is,
vaart de lente over de Amstel het stadsdeel binnen
bij de molen die de uren maalt.
Haar schip is met veeltintige linten getooid,
meeuwen omringen haar komst.
Kijk, daar danst ze in al haar jonge schoonheid
tussen kip en haan het Amstelpark binnen.
Het zonlicht laadt zich vol met geuren
van nieuw en lentegroen.
De takken zijn in knoppen: als een
notenbalk, waarop de vogels
zitten en het voorjaar gaan zingen.
Zing mee, zing mee, zi-hi-hi-ng mee.
Hoor en lees hun zo begoochelend lied
over de poëzie: te zien, te horen
in ons stadsdeel.

In dit jaar tweeduizendzeven,
in onze toekomst die al gaande is,
wandelt een rijpe zomer,
een matrone uit het zuiden,
de Kalfjeslaan voorbij en
we zien haar sieraden zonlicht:
glimlachen in zilver.
Daar ruist ze langs de Gelderlandse winkels,
in hun spiegelruiten danst het licht.
Daar ruist ze langs de Zuidas
waar voor de wereld wordt gebouwd.
Daar ruist ze met handen vol vlinders
langs de fontein van zonlicht in het Beatrix.
Daar ruist ze met het haar vol bloemen
langs de gevels van de Amsterdamse School
over de brug die Muzen draagt
van dans en tragedie en poëzie.
Terwijl een dichter z’n verzen verzint:
doe mee met z’n dichten,
winkel in de poëzie die overal
in straten en op pleinen is te vinden,
in parken en in de blije ogen van de liefde.
Kijk naar om u heen
en geniet wat mooi is,
als een gedicht is.
Ons stadsdeel zal glunderen van poëzie.

In dit jaar tweeduizendzeven,
in onze toekomst die al gaande is,
veegt een straatveger op de Amstelveenseweg
het goud dat uit de bomen valt, op hopen
bij elkaar. Hij is een vermomde bankier
die het najaar verzamelt en spaart.
De bladeren ritselen als een gefluisterd vers
dat de tijd doorgaat: tijd gaat door.
En het wordt steeds mooier avond,
steeds minder overdag.
En het stadsdeel glanst van het goud van poëzie.

ZuiderAmstelaren

Wij wensen u ‘n mooi leven in tweeduizendzeven:
‘n mooi leven in

ZuiderAmstel
stadsdeel vol van poëzie

Karel N.L. Grazell
eerste stadsdeeldichter van ZuiderAmstel
(en de 3e van Amsterdam)

 


Stadsdeelgedicht no. 4 (29 november 2006)

Bij het slaan van de eerste paal op 29.11.06 voor het nieuwe stadsdeelkantoor van ZuiderAmstel door bestuurders Duco Adema, Erik Koldenhof en Henk Boes.

ZuiderAmstelaren!
 
De eerste paal is hier vandaag geslagen.
Traag daalt hij heen:
tot op het zand, diep in ons veen..
Zo is het ondergrondse dragen
gaan beginnen
van het gebouw dat toekomst heet..
Straks, binnen
hoeveel dagen, maanden,
binnen hoeveel tijd na deze dag,
wordt gaandeweg de top bereikt
van het gebouw dat toekomst heet.
En kijk:
ik zie vandaag
al bijna ’t waaien van de vlag.
En (amai!) ik ruik het pannenbier...

Karel N.L. Grazell
eerste stadsdeeldichter van ZuiderAmstel
(en de 3e van Amsterdam)

 


Stadsdeelgedicht no. 3 (29 oktober 2006)

De Buitenvelderse weilanden,
opgespoten met zand
(foto 1959)

Er was eerst alleen maar veen en water,
veel later werd het allemaal van land – 
en na een tijd die vol van eeuwen was,
kwam ik met m’n gloednieuw bestaan er aan,
kreeg vaste kleutervoet
op de met grasgroen gehandschoende
reuzenhand van weilanden en weilanden.
Tussen de zilverhalmen
van buitenvelders zonlicht
liep ik m’n mijmer.
Heel in de verte keek een kerk
die met m’n dagen talmde:
tijd ging in tragen mate.
Pinksterbloemen blaatten voorjaar,
vertrouwen brieste aan een boerenhek.
De nacht was een oude, zwarte schaal
met een in boterbloemengoud
penseelgestipt decor.
Soms daalde er een lauwe meiregen,
dan weer daagde een herfststorm
uit de zolder van de hemel op,
die een bolderen aan m’n ramen vormde.
En later lag dooisneeuw als flanellen lakens,
en gekleurd als lichtvergeeld ivoor,
over de buitenvelden
van m’n lange uitzicht.
En de tijd talmde onmerkbaar door
en besloop geduldig als een leeuw z’n prooi.

Nu ik tenslotte diep, zo diep volwassen ben,
ontwikkelt, Ruud Jansen, zich je foto
voor m’n ogen: een lange leegte van zand
met de beboomde rand waar ik
m’n jeugd verwoonde. Wolken
varen als hoge werelddelen
over de bezande weilanden en weilanden
van mijn vele jongensjaren .
En ik denk: dat kindzijn is de offerande
waarmee je de volwassenheid verdient.

En zand erover.

Karel N.L. Grazell
eerste stadsdeeldichter van ZuiderAmstel
(en de 3e van Amsterdam)

 


Stadsdeelgedicht no. 2 (8 oktober 2006)

Molenbeekstraat door Ernst Jansz
(boek met CD: Molenbeekstraat, 2006)

En toen kwam ik je in bladzijden tegen, in
een zwerm van taal, in een tussenstraat van
de tijd, waar kinderen rondspeelden en de
huwelijken hun best deden door de ramen
en deuren niet naar buitenshuis hun warse
ongeregeldheid te rammelen. De morsdode
tegels die al je leeftijden steunden, hebben
nooit geweten wie je was, hoe of je verstopt
hurkte in je eigenste dromen, die een klank
klonken van Chopin, en hoe of je het hart
van jezelf trachtte te vinden als de klos van
dievie – tikkie, ik ben ‘m, werd: ik ga (toe
maar, doe maar) komen bij m’n ik. Al die
bladzijden waaiden. In schroom dook ik
uit de Maas en schoof langs de oase van
Anne Frank en schoot de Molenbeek in,
die daar verdoken ligt zichzelf te stromen
en heel apart, een tussenstraat van de tijd.
Daar liep je in je bladzijden, daar taalde je,
daar verhaalde je ook: en ineens wist ik
weer hoe roerend mooi een mens kan zijn.

Karel N.L. Grazell
eerste stadsdeeldichter van ZuiderAmstel
(en de 3e van Amsterdam)

 


Stadsdeelgedicht no. 1 (3 oktober 2006)

het voorlezen van m’n winnend gedicht
op het Merwedeplein, zondag 1 oktober 2006

De zon scheen stralend in m’n woorden,
de zon scheen ook op het gazon:
het was alsof ik met m’n woorden
de zon op het gazon verzon.


Die zondag was met zon als ik zon
zei in het gedicht dat ik voorlas –
de zon op het weids gazon: het gras
dat zo kortstondig als het leven was
en toch steeds weer de zonzij koos.
Ik las de zon, de zon, de middagzon
en zag het feest van wie luisterde,
van wie meedichtte wellicht, op dat
plantsoen van nog groen, dat plein
dat lijkt de vorm te hebben van een
strijkijzer. Die zon, die zoenzon, die
middagzon die al wat sleets was, en
ik nog grijzer van tijd, doelwit van
woorden en slijt. En ineens besefte
ik dat ik een stadsdeel van hoop en
straten, van pijn en kantoorflats zou
gaan dichten, en ten bate van wie,
en van wat dat wel of niet zou zijn.
Zou ik voldoen en antwoord krijgen?
Maar zie, ik keek naar het feest van
wie luisterde, en meedichtte wellicht
en ik wist: in ieder fluistert een engel,
groen, grijs of wit, waarom wij leven
en lieven, de kleine engel van poëzie.

Karel N.L. Grazell
eerste stadsdeeldichter van ZuiderAmstel
(en de 3e van Amsterdam)

 

naar index Karel N.L. Grazell

omhoog

Terug naar de vorige pagina <<