Een vlakte in de stad . . . .

Terug naar de vorige pagina <<

 

 

Literaire wandeling met Paul Gellings door Enschede

Op zondag 3 en 10 september kon u met schrijver en dichter Paul Gellings wandelen door Enschede. Een literaire wandeling door de stad waar de schrijver van 1964 tot 1971 heeft gewoond. Hij las op locatie  voor uit De vulkaan en het meisje , Vlakte in de stad , Zuidelijke wandelweg en De stem van de herfst.

De roman De vulkaan en het meisje is gesitueerd in Enschede. De novelle Vlakte in de stad: Enschedese notities kreeg gestalte in de zomer en het najaar van 2003, toen Paul Gellings Enschede meermalen bezocht om gegevens te verzamelen voor De vulkaan en het meisje. De door de vuurwerkramp ontstane en toen nog grotendeels onbebouwde Roombeekvlakte maakte op hem een verpletterende indruk. In deze notities zien we Gellings in een dichterlijke, beeldende stijl en met veel weemoed omzien naar het Enschede van de jaren zestig. Een heel andere stad dan nu, met rauwe, maar ook mooie kanten.

In Amsterdam heeft Paul Gellings meermalen een literaire wandeling georganiseerd onder andere door de Amsterdamse rivierenbuurt. Een dusdanig groot succes dat boekhandel Broekhuis hem heeft gevraagd voor Enschede ook een literaire wandeling te organiseren. Op www.zuidelijkewandelweg.nl vindt u informatie over de wandeling door Amsterdam.

www.boekhandelbroekhuis.nl


Eén vd locaties: de (nieuwe) Museumlaan die dwars door het rampgebied loopt,
met in het verschiet een textieltoren waar een rondvliegende container een hap uit heeft genomen.

HERINNERINGEN OPHALEN TIJDEN LITERAIRE WANDELING
Bron: TC Tubantia d.d. 040906

Foto's: Richard Keijzer

Hij heeft de route minitieus voorbereid. Drie weken geleden zelf even getest of de afstand wel geschikt is voor zijn oudere publiek. Bij de literaire wandeling van Paul Gellings hangen de wandelaars aan zijn lippen.

Gellings, woonachtig in Zwolle maar van 1964 tot 1971 inwoner van Enschede, is deze regenachtige zondagmiddag prettig verrast door de grote opkomst voor de wandeling. Met vijftig deelnemers is die zelfs volgeboekt, waardoor er volgende week zondag een extra wandeling is ingelast.

Als een goed entertainer legt de schrijver annex dichter bij de fontein op Kruispunt De Graaff uit wat de bedoeling is. 'Eigenlijk had ik van 't Hogeland naar Drienerlo met jullie willen wandelen, maar daar gaat te veel tijd inzitten', legt hij, onder een paraplu, uit. De verkorte wandeling heeft een lengte van vier kilometer. En voert de geïnteresseerden via het Stationsplein, waar de tweede stop is, onder meer langs de Korte Hengelosestraat, Deurningerstraat, Bilderdijkstraat, Lasonderstraat, Museumlaan, Roomweg en de Kottendijk. Gellings is gek op plekken. Dat blijkt ook deze middag. Bij markante plekken wordt dus gestopt en leest hij fragmenetn voor uit De Vulkaan en het meisje, Vlakte in de stad en Zuidelijke wandelweg. De roman De Vulkaan en het meisje is gesitueerd in Enschede. De novelle Vlakte in de stad kreeg gestalte in 2003 toen Gellings Enschede meermalen bezocht om gegevens te verzamelen voor voor De Vulkaan en het meisje. De door de vuurwerkramp ontstane en toen nog grotendeels onbebouwde Roombeekvlakte maakte op hem een verpletterende indruk. Deze middag worden dus ook de Roomweg en de Museumlaan, die dwars door het rampgebied loopt, aangedaan. Bij elk markant gebouw leest de geboren Amsterdammer tekst voor. Heel kort want de aandacht van de groep mag niet verslappen.

Gellings weet zijn volgers te boeien. Tot zijn lezersgroep behoren studenten en vooral ouderen. De groep ertussen bereikt hij niet. Dat blijkt ook uit de samenstelling van de wandelaars deze middag met erg veel 50-plussers. De wandeling door Enschede werkt hij niet op de automatische piloot af. Desondanks is het een makkie. Taferelen die hij soms in Amsterdam meemaakt bij zijn vele stadswandelingen blijven deze middag achterwege. 'Daar word ik soms voor een evangelist aangezien. En roepen voorbijgangers vaak amen tegen mij en de groep.'

Ook werd hij in de hoofdstad een keer 'gestalkt' door een groep Marokkanen op scooters. Bedreigd voelde hij zich niet. 'Integendeel. Ze waren heel gedisciplineerd. Bij elke markante plek waar ik iets vertelde, stapten ze netjes van de scooters en hoorden met veel interesse m'n verhaaltjes aan...'


Gellings weet zijn volgers te boeien

  

 

EEN AMSTERDAMMER IN ENSCHEDE
met foto's van Harry Pierik {website: www.tuinharrypierik.nl]

Over EEN VLAKTE IN DE STAD. Enschedese notities met foto's van Harry Pierik, uitgegeven door De Oare útjouwerij, Enschede 2004. Het boekje kost 9 euro en is bij iedere goede boekhandel verkrijgbaar of te bestellen.
Zie ook http://members.home.nl/dou

Woord vooraf

De kiem voor Een vlakte in de stad, mijn novelle over Enschede, de nasleep van de vuurwerkramp en mijn eigen Enschedese jeugdjaren, ligt in Amsterdam. In mijn roman Zuidelijke Wandelweg vertel ik er dit over: 'Voor mij is onze verhuizing achteraf een godsgeschenk geweest. Ik sliep beter, ademde de zuurstof in van de bossen en de velden rond mijn nieuwe woonplaats en zat bij rustige kinderen in de klas.
Dankzij een onderwijzer die niet sloeg of schreeuwde maar op zachte toon door zijn neus praatte ging ik over naar de zesde.'
In Een vlakte in de stad borduur ik hierop voort. In het Roombeek, zoals het door de ramp getroffen gebied heet, gaat het verhaal van het jongetje uit de Amsterdamse Rivierenbuurt verder, in woord en - dankzij de sfeervolle foto's van Harry Pierik - nu ook in beeld. In Enschede maakt de hoofdpersoon zijn lagere school af, hij brengt er zijn middelbare schooltijd door en vertrekt dan weer, om er jaren later terug te komen en te ontdekken dat er dingen zijn die Amsterdam met Enschede verbinden.

Een vlakte in de stad, Paul Gellings

Ook herinnert hij zich in zijn volwassen leven bepaalde cultuurschokken die het leven in die zo andere, Twentse wereld nu eenmaal met zich meebracht. Als voorbeeld twee hoofdstukjes uit Een vlakte in de stad, het eerste over iets dat de Roombeekvlakte en de Rivierenbuurt met elkaar gemeen blijken te hebben, het tweede over een cultuurschok.

Paul Gellings
4 november 2004

©2004 foto: Harry Pierik

Hoofdstuk 3

Een mengeling van schaamte en gesmoord geroep om hulp

Het is een bekend verschijnsel dat jaren na een ingrijpende gebeurtenis als de moord op Kennedy of de aanval op de Twin Towers in New York, menigeen je nog precies kan vertellen waar hij op 'dat' moment was, en wat hij deed.
Ik heb dat met de vuurwerkramp in Enschede.

©2004 foto: Harry Pierik

©2004 foto: Harry Pierik

Op 13 mei 2000 ben ik met mijn gezin in het Vechtdal. Een warme voorjaarsmiddag. We vermaken ons een paar uur in de rivier bij de stuw tussen Mariënberg en Diffelen. We springen van een hoge steiger van dikke balken, zwemmen naar de kant en springen opnieuw.
Terwijl we terugrijden naar ons onderkomen, een paar kilometer verderop, zien wij in zuidoostelijke richting een grauwe wolk hangen, niet zomaar een wolk: het is een reusachtige, dreigende kolos, die onweer doet vermoeden.
Mijn schoonvader, die hier ook een vakantiehuisje heeft, komt ons vertellen dat er in Enschede zware ontploffingen zijn geweest. Er zou midden in de stad een fabriek in de lucht zijn gevlogen. Veel doden. De wolk hangt er nog steeds, groter dan net. Een Tafelberg in de lucht.

Later lees ik ergens dat de rook tot in Friesland zichtbaar is geweest, en de knal in Emmen nog te horen. Wij hebben er in het Vechtdal niets van gemerkt, waarschijnlijk door alle geplons in de rivier.
Meteen probeer ik mijn ouders te bellen. Ze wonen nog steeds in Enschede, in een flat die over de stad uitkijkt. Geen gehoor, terwijl ze altijd thuis zijn op zaterdagmiddag. Ik voel een lichte paniek opkomen. De geruststellende woorden van mijn vrouw dringen nauwelijks tot mij door.
Op de televisie wordt het Eurovisie Songfestival in Stockholm verdrongen door de beelden die iedereen inmiddels kent. Buurtbewoners in zomerkleding, lachend, bij een brandje waar vuurpijlen uit springen en wat bleekjes doven tegen een azuren hemel. De gele oliejassen van brandweerlieden. En dan de explosies, de steekvlammen, de ravage en de eerste brancards met slachtoffers.
In de loop van de avond krijg ik mijn vader aan de lijn, zodat mijn paniek snel verdwijnt. Mijn moeder en hij hadden op de bank zitten schudden. De ramen hadden nog even nagetrild in de sponningen. Daarna waren ze de stad in gegaan om boodschappen te doen.
Ze hadden gedacht dat er een vliegtuig door de geluidsbarrière was gegaan, of aan donderslagen, letterlijk bij heldere hemel.

Verder vertelt mijn vader dat de ramp zich voltrokken heeft in de buurt van de Deurningerstraat, ter hoogte van de Lasondersingel. En inderdaad, ik herken op tv de Mariakerk aan de lange rechte straat waar ik een paar jaar lang iedere dag fietste. Er staan nu brandweerwagens en ambulances met flitsende zwaailichten.

De volgende dag willen wij in verband met moederdag naar mijn ouders, maar er is geen beginnen aan. Door ramptoeristen raken de wegen verstopt. Bovendien is de stad van de buitenwereld afgesloten en wordt iedereen teruggestuurd die geen dwingende reden heeft om op dat moment in Enschede te zijn.
We moeten het doen met de televisiebeelden. Alles is zwartgeblakerd, beroet, antracietgrijs, auto’s, huizen zonder dak, alsof er roofzuchtige hordes brandschattend door de straten zijn getrokken en alles vernield en verminkt hebben. Tussen de puinhopen hangt een mist van rook en stoom, een absurd Turks bad onder een gigantische stolp vol stof en as en brokstukken van woningen, waar brandweerlieden en hulpverleners zich een weg door banen.

©2004 foto: Harry Pierik

©2004 foto: Harry Pierik

De dagen daarna wordt de omvang van de ramp steeds duidelijker. Een verdrietige balans. Zoveel doden, zoveel gewonden, kinderen, brandweerlieden. En dan dat leger buurtbewoners, voor wie de nachtmerrie nog maar net begonnen is, in één klap dakloos en voorgoed getekend.
Dozen van Pandora. Doos 1: de containers die opengereten werden door massa’s rotjes, vuurpijlen, voetzoekers, gillende keukenmeiden en erger, waarschijnlijk veel erger, zware explosieven. De catastrofe doet sterk denken aan de kruitexplosie in het zeventiende-eeuwse Delft.
Doos 2: een container vol leugens, gedraai, veronderstellingen, zwarte pieten, beloftes die maar voor een deel zijn nagekomen, valse beloftes dus, een klap in het gezicht van wie zijn huis is kwijtgeraakt en nog meer en erger. Er zijn nog altijd drie vermisten.
Vandaar misschien die merkwaardige beklemming op de vlakte. Noodkreten, zo ver weg dat je ze niet kunt horen. Alleen vermoeden. Eenzelfde stilte hangt over het Merwedeplein in Amsterdam-Zuid, waar Anne Frank en haar familie woonden voordat ze moesten vluchten naar de Prinsengracht. Een mengeling van schaamte en gesmoord geroep om hulp.

Hoofdstuk 8

De slachters van de Roomweg

Een andere weddenschap verloor ik. Tegen een vriend van een klasgenoot had ik gezegd dat ik wel zou durven toekijken bij een varkensslacht. Hennie Kleijsing heette hij. Zijn ouders hadden een boerderijtje aan de Viermarkenweg, net buiten de Bolhaar, vijftig meter van het voetbalveld van EMOS.
Hennie was geen prettige jongen. Op straat probeerde hij je rits open te trekken, om vervolgens lachend uit te roepen: ‘Hee, doo de gulp toch dicht, man, aans goa’k met oe neukn…!’
Hoewel hij al twaalf, dertien jaar oud was, ging hij niet meer naar school. Wel hing hij hele dagen rond bij de scholen op het Mekkelholt, leunend op het stuur van zijn fiets of van een oude Solex, die permanent te koop was. Hij lachte je uit, als je het ding niet meteen van hem kocht.

©2004 foto: Harry Pierik

©2004 foto: Harry Pierik

Op de middag van de slacht kwam hij hijgend vertellen dat de boel was verplaatst naar de Roomweg, omdat zijn ouders gedonder hadden met de gemeente. Mijn moeder zal haar wenkbrauwen wel hebben gefronst toen ze mij even later op de fiets achter Hennie’s rokende en knallende Solex aan zag sprinten.
Op een binnenplaats leunde een laddervormige baar tegen een van de muren. Twee kerels met corduroybroeken in kaplaarzen stonden erbij te lachen en te praten, in een walm van sigarenrook en sterke drank. Ze riepen iets onverstaanbaars naar Hennie, die met een stem te zwaar en te rauw voor zijn leeftijd, iets terugriep van: ‘Oo God nee, den hef joa zoo de boks vol!’
Dat ging natuurlijk over mij, over mijn angst die ik vergeefs probeerde te verbergen, waardoor de kerels nog harder moesten lachen. Een derde sleepte samen met een vierde een varken aan zijn oren uit een bestelwagen. Een hikkend en snikkend krijsen snerpte door mijn hoofd.
Twee messen werden kruiselings geslepen, nog steeds onder daverend gelach. Iemand - ik zag het allemaal een tikje troebel, het was alsof een dikke mist mij omgaf - zette een geweer zonder loop tegen de kop van het varken. Pok! Een droge knal. Het beest zakte door zijn voorpoten. Meer heb ik niet gezien. Met twee handen voor mijn mond vluchtte ik van het slachtterrein af. De lachsalvo’s van de anderen waren tot op de Deurningerstraat te horen.
Daar had ik - Amsterdams jochie vol stoere praatjes - geen rekening mee gehouden. Ik had geen cent opzijgelegd voor het geval ik de weddenschap zou verliezen. Nooit gedacht dat ik niet zou durven kijken, zoals bij het stropen van een vos.

©2004 foto: Harry Pierik

©2004 foto: Harry Pierik

Dagenlang heeft Hennie Kleijsing mij achtervolgd, mijn naam bij school geschreeuwd als ik les had. Kluiten modder tegen de ramen van ons huis gegooid, mij op afgelegen plekken opgewacht, me geschopt, geslagen, in de sloot geduwd. Het ging maar door; totdat mijn moeder wilde weten wat er aan de hand was. Mijn jas was aan flarden, mijn broek gescheurd, mijn gezicht besmeurd en bedekt met schrammen. Dat kon allemaal niet het gevolg zijn van een robbertje knokken onder jongens.
Ik vertelde dat een jongen geld van mij kreeg, en dat ik dat niet had. Waarvoor dan en hoeveel, wilde ze weten. Een tientje, zei ik half huilend. Dat had ik van hem geleend om snoep te kopen.
Ze zal mij, denk ik, niet hebben geloofd. Ik hield helemaal niet van snoep. Toch werd besloten dat die jongen zijn geld maar moest krijgen. Mijn vader zou het verder wel afhandelen.
En zo kwam Hennie Kleijsing op een zaterdagmorgen bij ons aan de deur. Hij had zijn vader - een van de slachters van de Roomweg – meegenomen. De man had een paarsrode kop en rook naar spiritus. Hij eiste vijfentwintig gulden, vanwege schade en overlast, dingen die ik had uitgevreten op zijn boerderij. Ik had overal met mijn vingers aan gezeten en de boel mooi kapotgemaakt. Hij knikte veelbetekenend en zijn neus ophalend voegde hij eraan toe dat ik wel eens wat beter opgevoed mocht worden.
Tussen duim en wijsvinger trok mijn vader een bankbiljet uit zijn portefeuille en gaf dat met een vies gezicht aan Hennie’s vader, die het meteen in zijn rechterbroekzak propte.
Op afwezige toon hoorde ik mijn vader zeggen dat het een eenmalige vergoeding was, en dat hij hen niet meer in de buurt wenste te zien.
Even was het stil. Met een bitter trekje om zijn mond schudde Hennie’s vader zijn hoofd.
‘Kale flikker!’ schold hij toen.
‘Vieze zak,’ siste Hennie.
‘Anders…,’ zo mompelde mijn vader nog, terwijl hij onze voordeur al zachtjes aan het dichttrekken was, anders zou hij onmiddellijk de politie waarschuwen.
Buiten stonden Hennie en zijn vader nog wat na te schelden. Het klonk huilerig. Alsof hun groot onrecht was aangedaan. Konden we wel, kakvolk dat we waren, tegen een paar arme lui van het land!
Ik zag mijn vader de krant van de mat pakken. De verwensingen kwamen uit zo’n andere wereld dat ze geen enkel effect op hem hadden. Van boosheid bij mijn ouders heb ik verder niets gemerkt. Ik moest alleen plechtig beloven nooit meer met die jongen om te gaan. Een belofte die niet moeilijk was na te komen, want kort daarna werd Hennie tijdens een brommerrace op de Deurningerstraat doodgereden door een bierwagen.

 

De Oare útjouwerij
Enschede 2004

ISBN 90 71610 60 8

Omslagtypografie: Gerhard van Dragt bNO
Binnenwerk: Goaitsen van der Vliet

omhoog

Terug naar de vorige pagina <<