Ook van deze auteur zijn/is:
255 - Van kleuter tot puber, op straat in de Rivierenbuurt
Volgens sommigen is de Rivierenbuurt een buurt die ‘alles zag’, een ‘schuldige buurt’ (Mous, Krabbé). Maar voor mij is het in de eerste plaats de zonovergoten buurt van mijn jeugd, waar het nooit regende, er iedere winter een dik pak sneeuw lag en waar je ook altijd kon schaatsen, net zo als dat je ’s zomers iedere dag naar het De Mirandabad ging. Dat die buurt een aantal jaren eerder het decor van afgrijselijke gebeurtenissen was geweest, is een besef dat pas in de loop der jaren gekomen is.
Wat deden we dan zoal als jeugd van de Rivierenbuurt op straat? Het grote voordeel was dat er altijd wel kinderen waren in deze kroostrijke buurt waar je mee kon spelen.
Er waren natuurlijk een aantal seizoengebonden activiteiten. Het jaar begon vlak na Oud en Nieuw met het verzamelen van kerstbomen. Meestal werden die vanuit de ramen van de etages naar beneden gegooid. Dat scheelde een hele hoop naalden op de trappen. De bomen die op straat terecht kwamen hadden dan meteen ook geen naalden meer. De Maasstraat was in die dagen een belangrijke scheidslijn. Aan de westkant groepeerden we ons met een grote schare tegenover de ‘Biesboschstraat’. Het ging natuurlijk om elkaars kerstbomen.
Die van ons lagen veilig in een diep portiek onder de trap. Er zijn heel wat ‘veldslagen’ geleverd om de bomen. Als we er genoeg hadden, sleepten we ze naar het kruispunt Dintelstraat – Niersstraat of, later naar het Land. Dan ging de fik er in! Prachtig, zonder brandweer of politie. Het was uiteraard streng verboden, maar meestal kwam de 5 maal 8 te laat.
Als er sneeuw lag in de winter was het natuurlijk altijd feest. Sneeuwballen gooien, meisjes inpeperen, sneeuw in iemands nek enzovoort. Dat was natuurlijk niet zoals het hoorde, maar kattenkwaad hoort bij kwajongens. Bakkie-achter was ook geliefd. Het was de kunst om ongemerkt achter de auto aan te haken. Niet zonder risico’s, want je moest loslaten voor de auto te veel vaart kreeg én stukken straat zonder sneeuw konden bijzonder pijnlijk zijn. Verder kon je met je slee van de vuilnisbelt op het Land afglijden of van de hoge kant bij de Boerenwetering.
Iedereen noemde die vaart achter de Nieuwe Huizen zo, maar volgens mijn vader was de officiële naam Machinevliet. Het was een zijvaart van de genoemde wetering en liep van de Amstel naar het onvoltooide viaduct over diezelfde Boerenwetering.
Bij de brug tussen de Wielingstraat en de Diepenbrockstraat ben ik een keer, met m’n goeie goed aan, we waren naar de Cineac Reguliersbreestraat geweest, door het ijs gezakt, hoewel me uitdrukkelijk verboden was mij daar op te begeven. En dan is de weg naar huis lang, eenzaam en koud, om een bekende buurtgenote te citeren. Een ander feest, dat gewoon op de kalender stond, was Luilak, de zaterdagmorgen voor Pinksteren. Echt voor dag en dauw opstaan, in nauw overleg met vriendjes natuurlijk en dan de hele buurt onveilig maken. Er ontstonden niet echt rellen, dat was pas later, maar we waren behoorlijk irritant. Spelden tussen de bel, zodat die bleef gaan, deurknoppen aan elkaar binden, op ramen van benedenhuizen kloppen en vooral veel lawaai maken. Veel later schroefde ik de knalpot van m’n brommer los en reed dan blokjes. Maar het fijnste van al waren de verse luilakbollen, die bakker Post, hoek Dintelstraat – Rooseveltlaan, verkocht. Om de een of andere reden mochten de bakkers vóór tien uur ’s ochtends geen vers brood verkopen, het had iets te maken met een Algemene Politie Verordening om concurrentie tegen te gaan, geloof ik, maar met Luilak gold die bepaling niet. Kleine witte kadetjes, alleen met Luilak te koop en warm. Heerlijk!
Als het in de lente maar enigszins kon, togen we naar het Mirandabad. Zwemmen, zonnen, kijken en fantaseren. Met hele groepen van school zaten we daar. Hoeken, stoer doen en al het andere dat pubers doen. Zwemmen heb ik ook in de Amstel bij de Utrechtse brug en in het Zuider-Amstelkanaal bij de Stadionkade gedaan.
Het hele jaar door werd er gevoetbald, vooral op het brede trottoir voor de Montessorischool in de Niersstraat. Er waren twee portieken die als doel konden dienen, er stonden twee lantaarnpalen die we gebruikten om te ‘palen’, ieder team verdedigde een paal en moest de paal van het andere team zien te raken. Ook populair was ‘putten’, met een tennisbal en twee putten als doel. Heel goed voor je techniek! Toen er meer auto’s in de straat geparkeerd stonden, werd dat steeds lastiger. Met kampioentje koppen probeerde je kopgoals te maken bij je vriendje. Als je kans zag een bal terug te koppen, was dat een ‘miet’.(Punt voor jezelf) Kon je die teruggekopte bal weer met je hoofd terug koppen dan was het ‘afgemiet’. Er sneuvelden wel eens ruiten, een keer zag mijn vriend Theo kans een grote winkelruit van Albert Hein op de hoek van de Niersstraat en de Maasstraat aan diggelen te schieten. Theo haalde nonchalant zijn schouders op en meldde laconiek: “We zijn verzekerd.” Voetballen op straat was kennelijk verboden, want sommige mensen belden de politie (de kippen) als wij bezig waren en, heel spannend, soms kwam de 5 maal 8 ook echt. Zover ik me kan herinneren, hebben ze ons nooit te pakken gekregen. De veelbellers kregen met Luilak onze speciale aandacht. Verder deden we met grote groepen jongens en meisjes spelletjes als slagbal, met putten als honken, verstoppertje, blindemannetje, vooral in de grote, diepe portieken aan de even zijde van de Dintelstraat, krijgertje, met als variant het populaire ongelukskrijgertje (één hand op de plek waar je getikt was), bokspringen, “Moeder, moeder, mag ik reizen?” (Ja, mijn kind. Waar naar toe? Amerika. A-me-ri-ka.) “Ik verklaar de oorlog aan …”. Heel soms konden de meisjes ons verleiden tot touwtje springen in allerlei variaties, die zij beheersten en wij niet. Met z’n tweeën kon je ook stoepen met een bal, proberen de stoeprand zo te raken dat de bal terug stuiterde naar jou. En dan waren er natuurlijk nog de rages. Me het meest bijgebleven is de hoela-hoep rage. De speelgoedwinkel in de Maasstraat organiseerde wedstrijden en hield demonstraties. Kleiner van omvang waren de jojo en diabolo rages. En soms was het plotseling knikkertijd. Iemand nam knikkers mee naar school en in een mum van tijd was iedereen aan het knikkeren.
In de Griftstraat 50 huis had de woningbouwvereniging Patrimonium een zaaltje gemaakt. Dat was te huur voor feesten, bruiloften en partijen. Maar er was ook een bescheiden leesbibliotheek, waar je vrijdag ’s avonds boeken kon lenen. Toen ik eenmaal kon lezen, mocht ik daar naar toe om boeken te halen. De Bob Evers serie was favoriet, met als tweede en derde Arendsoog en Pim Pandoer. De boeken, die ik meenam, moest ik tot zondag bewaren. Anders had ik ze al uit en verveelde ik me maar op de dag dat ‘we niks mochten ’. Het was heel moeilijk om die spannende boeken niet stiekem toch te lezen en vaak lukte het niet helemaal. Op de terugweg naar de Dintelstraat trokken Theo en ik vaak belletje bij de benenhuizen in de Griftstraat. Een woedende bewoner is eens de hele straat achter ons aan gerend, maar kreeg ons niet te pakken. Spannend! (Hierbij alsnog mijn excuses voor bewoners die last van ons gehad hebben.)
Vermeldenswaardig is nog dat we af en toe naar het Bosplan (we zeiden nooit Amsterdamse Bos) fietsten om b.v. voor school uilenballen te zoeken of planten voor het herbarium. Bij de Boerenwetering vingen we wel stekelbaarsjes, kikkervisjes en salamanders. Zo lang je maar buiten kon en mocht spelen, verveelde je je nooit in de Rivierenbuurt.
Arend Meijer, november 2012
Reacties
Leuk dat je het een herkanbaar verhaal vindt! Natuurlijk zijn wij niet schuldig aan onze fijne jeugd. Voetballen met een tennisbal lijkt me een prima idee. Waar woonde jij in de Rivierenbuurt? Dan kunnen we op een 'neutrale' plek een wedstijdje putten.
Groet
Arend
Met vriendelijke groet, Wim Koekenbier.
Leuk dat je het een herkanbaar verhaal vindt! Natuurlijk zijn wij niet schuldig aan onze fijne jeugd. Voetballen met een tennisbal lijkt me een prima idee. Waar woonde jij in de Rivierenbuurt? Dan kunnen we op een 'neutrale' plek een wedstijdje putten.
Groet
Arend